ECLI:NL:CRVB:2014:2214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 23 april 2009 ziek meldde met klachten aan haar linker elleboog en schouder, later aangevuld met gewrichts- en vermoeidheidsklachten. Appellante heeft op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 24 mei 2011 besloten dat er geen recht op uitkering was ontstaan. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd. De rechtbank Utrecht oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante niet juist waren vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij door haar fibromyalgie niet meer dan 30 uur per week kan werken.
Tijdens de zitting op 21 mei 2014 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft gereageerd op de ingediende medische stukken. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv juist was. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep ingebrachte medische stukken geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen. De diagnose fibromyalgie op zich rechtvaardigt niet automatisch een urenbeperking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.