ECLI:NL:CRVB:2014:2214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-3893 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 23 april 2009 ziek meldde met klachten aan haar linker elleboog en schouder, later aangevuld met gewrichts- en vermoeidheidsklachten. Appellante heeft op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 24 mei 2011 besloten dat er geen recht op uitkering was ontstaan. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd. De rechtbank Utrecht oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante niet juist waren vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij door haar fibromyalgie niet meer dan 30 uur per week kan werken.

Tijdens de zitting op 21 mei 2014 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft gereageerd op de ingediende medische stukken. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv juist was. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep ingebrachte medische stukken geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen. De diagnose fibromyalgie op zich rechtvaardigt niet automatisch een urenbeperking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3893 WIA
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juni 2012, 11/4233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. ’t Jong hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie gegeven op de nadere medische stukken.
Mr. P. Berkhout heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een reactie gegeven op de nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. O. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als technisch [naam functie] gedurende 37,93 uur per week toen zij zich met ingang van 23 april 2009 ziek meldde, aanvankelijk wegens linker elleboog- en schouderklachten, nadien was ook sprake van gewrichts- en vermoeidheidsklachten. Appellante heeft daarna voor 30 uur per week, verdeeld over vijf dagen, het eigen werk hervat.
1.2. Op 20 januari 2011 heeft appellante een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na onderzoek door een verzekeringsarts op 29 maart 2011, die de beperkingen van appellante in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft vastgelegd, heeft een arbeidsdeskundige de arbeidsmogelijkheden van appellante onderzocht en haar geschikt bevonden voor de laatstelijk verrichte arbeid. Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat voor haar per 21 april 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Het tegen het besluit van 24 mei 2011 ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 25 november 2011 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 7 november 2011 en een bezwaararbeidsdeskundige van
23 november 2011, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft (samengevat) in de aangevallen uitspraak als haar oordeel uitgesproken dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat het Uwv de beperkingen van appellante niet juist heeft vastgesteld dan wel dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit. Ten aanzien van arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat pas in beroep met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
16 januari 2012 in voldoende mate is gemotiveerd dat de belasting van de maatgevende arbeid de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt. Deze omstandigheid is voor de rechtbank aanleiding geweest het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar opvatting staande gehouden dat zij in verband met de bij haar vastgestelde fibromyalgie niet meer dan 30 uur per week kan werken, de omvang waarin zij nog steeds werkzaam is in haar eigen arbeid. De praktijk wijst volgens appellante uit dat die omvang voor haar de maximaal haalbare omvang is en zij niet in staat is de volle 37,93 uur te werken. Bij brief van 5 februari 2013 heeft zij brieven overgelegd van de reumatoloog C. van Booma-van Frankfort en van bedrijfsarts A. Biseswar van ArboVitale. Bij brief van 9 mei 2014 heeft zij nog nadere stukken overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd blijkt dat met name in geschil is de vraag of door het Uwv al dan niet ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Niet in geschil is de juistheid van de werkomschrijving van de door appellante laatstelijk verrichte functie van technisch [naam functie], zoals beschreven door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 januari 2012.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven en overgenomen. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.
De in hoger beroep ingebrachte medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit de informatie van reumatoloog Van Booma-Frankfort van 21 september 2012, die overigens niet ziet op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding, blijkt niet dat voor appellante zwaardere beperkingen gelden, in het bijzonder in de vorm van een medische urenbeperking. In dit verband wordt opgemerkt dat het stellen van de diagnose fibromyalgie nog niet dwingt tot het aannemen van een medische urenbeperking. Ook de informatie van bedrijfsarts Biseswar van 11 januari 2013, waaruit blijkt dat wel een medische urenbeperking aan de orde is, kan niet worden vertaald naar onderhavige beoordeling. Het oordeel van de bedrijfsarts heeft betrekking op een nieuwe ziekmelding van appellante per 16 november 2012, ruim anderhalf jaar na de datum in geding. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 12 februari 2013 op de medische informatie gereageerd en voldoende gemotiveerd dat de ingebrachte stukken hem geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Het bij brief van 9 mei 2014 overgelegde artikel uit The Guardian bevat algemene informatie over wetenschappelijk onderzoek naar fibromyalgie, hieruit kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding. Het eveneens bij brief van 9 mei 2014 overgelegde aanvullende bezwaarschrift en het daarbij gevoegde huisartsenjournaal tenslotte, heeft betrekking op een nieuwe ziekmelding van een later datum en bevat evenmin gegevens die zien op de datum in geding in de thans voorliggende procedure, zodat daarin ook geen aanleiding kan worden gevonden voor een andersluidend oordeel.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 13 april 2011 en de werkomschrijving van de maatgevende arbeid waaruit onder meer blijkt dat daarin zware fysieke arbeid niet aan de orde is, is appellante derhalve terecht met ingang van 21 april 2011 geschikt geacht voor haar werk als technisch [naam functie] gedurende 37,93 uur per week.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi
JvC