ECLI:NL:CRVB:2014:2183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
13-1261 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet-naleving van informatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving vanaf 30 december 2010 bijstand in de vorm van een renteloze geldlening. Het college van burgemeester en wethouders heeft appellant verzocht om bankafschriften over de maanden augustus, september en oktober 2011 te overleggen in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellant heeft hieraan niet volledig voldaan en is bovendien zonder bericht niet verschenen op een afspraak om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per 18 november 2011.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad overweegt dat appellant niet is verschenen op de afspraak en niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Appellant betoogt dat de ontbrekende bankafschriften niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn recht op bijstand, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft geoordeeld dat deze gegevens van belang waren. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB, en dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien om het besluit van het college te vernietigen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en de intrekking van de bijstand blijft in stand. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1261 WWB
Datum uitspraak: 24 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2013, 12/2896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kücükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kücükünal. Als tolk is verschenen M.A. Budak. Het college heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 30 december 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande in de vorm van een renteloze geldlening. Daarbij is het vermogen in de vorm van zijn woning vastgesteld op € 41.500,- en zijn vrij te laten vermogen op € 4.700,-. Appellant staat sinds 10 mei 2007 ingeschreven op het adres [Adres A.] te [plaatsnaam]. Op het adres [Adres B.] te [plaatsnaam] staat niemand ingeschreven.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant toegekende bijstand, heeft het college appellant bij brief van 10 november 2011 verzocht kopieën van de afschriften van al zijn bankrekeningen en/of spaarrekeningen over de maanden augustus, september en oktober 2011 te verstrekken. Appellant heeft aan dit verzoek niet voldaan, waarop het college bij besluit van 21 november 2011 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 18 november 2011 heeft opgeschort. Daarbij heeft het college appellant de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen door vóór 28 november 2011 alsnog de gevraagde bankafschriften over de maanden augustus, september en oktober 2011 over te leggen. Appellant heeft op 23 november 2011 een groot aantal afschriften ingeleverd, maar niet volledig voldaan aan het verzoek van het college. Bij brief van 29 november 2011 is appellant verzocht de nog ontbrekende afschriften van zijn bankrekeningen en/of spaarrekeningen over te leggen, met name de afschriften over de periode van 11 oktober 2011 tot en met 14 oktober 2011. Vervolgens is appellant bij brief van 13 december 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 16 december 2011. Appellant is daarbij wederom verzocht de laatst gevraagde bankafschriften mee te nemen. Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen op 16 december 2011 en heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 18 november 2011 ingetrokken.
1.4.
Bij besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 december 2011 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit artikel 54, vierde lid, van de WWB ten grondslag gelegd en heeft overwogen dat appellant, ook na herhaalde verzoeken, niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 18 november 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op het geplande gesprek op 16 december 2011 en evenmin alle onder 1.2 genoemde gegevens, in het bijzonder de afschriften van zijn bankrekening over de periode van 11 oktober 2011 tot en met 14 oktober 2011, binnen de door het college gestelde termijn heeft verstrekt.
4.4.
Appellant stelt dat hem niet kan worden verweten dat hij de gevraagde bankafschriften over de periode van 11 oktober 2011 tot en met 14 oktober 2011 niet heeft ingeleverd. Naar zijn mening zijn deze bankafschriften niet van belang voor de verlening van de bijstand. Uit deze bankafschriften blijkt slechts dat het saldo dat op 10 oktober 2011 € 128,02 negatief bedroeg in de volgende vijf dagen alleen maar negatiever is geworden en € 964,53 negatief bedroeg. Er is geen enkele indicatie dat sprake is van een bron van inkomsten. Bankafschriften geven zeker geen uitsluitsel over de vraag of al dan niet sprake is van inkomsten uit zwart werken.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar aanleiding van een binnengekomen melding bij de gemeente van over-bewoning van de woning van appellant heeft een interventieteam, waaronder een sociaal rechercheur van het WWB Interventieteam, op 31 oktober 2011 een huisbezoek afgelegd op de adressen [Adres A.] en 91B te [plaatsnaam]. Vervolgens heeft het WWB Interventieteam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand. Uit de bevindingen van dit onderzoek, die zijn neergelegd in een rapport van 20 december 2011, is naar voren gekomen dat op de door appellant wel overgelegde bankafschriften zichtbaar is dat de hypotheekbetalingen van zijn woning zijn gestorneerd, een deel vanwege dubbele betaling en een deel vanwege onvoldoende bestedingsruimte, en dat appellant tussen 10 oktober 2011 en 15 oktober 2011 een bedrag van € 863,51 heeft opgenomen. Bij het huisbezoek op 31 oktober 2011 is het vermoeden ontstaan dat de woningen worden onderverhuurd, dat appellant mogelijk hieruit inkomsten ontvangt en dat appellant niet op dat adres verblijft. Voorts is uit een verslag van de wooninspectie van
4 december 2011 gebleken dat bij inspectie op 2 december 2011 aan de adressen [Adres A.] en [Adres B.] te [plaatsnaam] is vastgesteld dat beide woningen per 1 december 2011 worden verhuurd. Met name om meer duidelijkheid te krijgen over de hypotheekbetalingen en het verslag van de wooninspectie, is appellant nogmaals uitgenodigd voor een gesprek bij brief van 13 december 2011 en is hij in de gelegenheid gesteld bij dat gesprek de ontbrekende bankafschriften over te leggen. Onder de hiervoor aangeduide omstandigheden heeft het college terecht geoordeeld dat het gesprek en de afschriften over de periode van 11 oktober 2011 tot en met 14 oktober 2011 van belang waren voor de vaststelling van het recht op bijstand. De ontbrekende afschriften konden mogelijk inzicht geven over eventuele inkomsten uit verhuur. Appellant heeft erop gewezen dat op 10 oktober 2011 sprake was van een negatief banksaldo en dat dit banksaldo op 15 oktober 2011 nog negatiever was, maar daarmee is geen inzicht geboden in de mutaties in de tussenliggende periode. Dit gegeven vormt dan ook geen excuus voor het, zonder bericht, niet verschijnen op de afspraak op
16 december 2011 en het niet overleggen van de gevraagde nog ontbrekende bankafschriften.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het college bevoegd was de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in te trekken. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.7.
Uit vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) I.J. Penning

IJ