ECLI:NL:CRVB:2014:2173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
12-4850 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming onderhoudskosten voor thuiswonende gehandicapte kinderen en de toepassing van de TOG-regeling voor niet-ingezetenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG). Appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor zijn gehandicapte kind, dat ook in Marokko woont. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat zowel appellant als zijn kind niet in Nederland of de Europese Unie wonen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de TOG-regeling alleen van toepassing is voor personen die in Nederland wonen. Aangezien appellant en zijn kind niet in Nederland of de EU wonen, kan appellant geen recht ontlenen aan de TOG. De Raad wijst erop dat er een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat voor de uitsluiting van niet-ingezetenen in de TOG-regeling. De Raad concludeert dat de TOG niet onder de materiële werkingssfeer van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko valt, en dat appellant zich niet kan beroepen op het discriminatieverbod, omdat zijn kind niet binnen de EU woont.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een woonplaatsvereiste voor sociale uitkeringen en de rechtvaardiging daarvan in het kader van volksverzekeringen.

Uitspraak

12/4850 AWBZ
Datum uitspraak: 20 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juli 2012, 11/2871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2014. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft in het verleden enige tijd in Nederland gewoond en gewerkt, waarna hij is geremigreerd naar Marokko. Hij ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn drie kinderen. In 2010 heeft appellant een aanvraag tot een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG) gedaan ten behoeve van zijn oudste kind [naam Kind A.], geboren op [in] 1999, die bij hem in Marokko woont en gehandicapt is.
1.2. Bij besluit van 17 december 2010 heeft de Svb de aanvraag van appellant om een tegemoetkoming op grond van de TOG buiten behandeling gesteld. Bij beslissing op bezwaar van 7 april 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
17 december 2010 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant geen recht heeft op een tegemoetkoming TOG, omdat zowel hij als zijn kind niet in Nederland of in de Europese Unie wonen.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank kan appellant aan de nationale regelgeving geen aanspraak op de tegemoetkoming TOG ontlenen. Ook toetsing aan internationale regelingen, zoals Verordening (EG) nr. 883/2004, artikel 65 van de Euro-Mediterrane Overeenkomst en het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) kan niet leiden tot een aanspraak op de tegemoetkoming TOG.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn zoon volledig gehandicapt en hulpbehoevend is en dat hij een Nederlands pensioen heeft.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de TOG heeft de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort over dat kwartaal recht op een tegemoetkoming ten behoeve van dat kind op grond van deze regeling. Aangezien appellant en zijn zoon niet in Nederland wonen, kan appellant aan de TOG geen recht op een tegemoetkoming ontlenen. Nu appellant en zijn zoon ook niet in een lidstaat van de Europese Unie wonen, kan ook aan Verordening (EG) nr. 883/2004 geen aanspraak op een tegemoetkoming TOG worden ontleend.
4.2.
Per 1 maart 2000 is de Samenwerkingovereenkomst tussen de EEG en Marokko (Samenwerkingsovereenkomst) vervangen door de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko anderzijds (EMO).
In artikel 65, eerste lid, van de EMO is onder meer bepaald dat werknemers van Marokkaanse nationaliteit en de bij hen woonachtige gezinsleden op het gebied van de sociale zekerheid onder een regeling vallen die wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen deze werknemers en de eigen onderdanen van de lidstaten waar zij werkzaam zijn.
Het begrip sociale zekerheid dekt, volgens deze bepaling, alle takken van sociale zekerheid die betrekking hebben op uitkeringen bij ziekte en zwangerschap, pensioenen bij invaliditeit, ouderdomspensioenen, pensioenen voor nabestaanden, uitkeringen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitkeringen bij overlijden, werkloosheidsuitkeringen en kinderbijslag.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat deze werknemers in aanmerking komen voor gezinsbijslagen voor de leden van hun gezin die binnen de Gemeenschap woonachtig zijn.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) - met betrekking tot het met artikel 65 van de EMO vergelijkbare artikel 41 van de Samenwerkingsovereenkomst - blijkt dat deze non-discriminatiebepaling rechtstreekse werking heeft en dat appellant binnen de personele werkingssfeer van die bepaling valt, omdat het begrip werknemer zowel de actieve werknemers omvat als degenen die de arbeidsmarkt hebben verlaten, omdat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt (zie het arrest van het Hof van 31 januari 1991, C-18/90, Kziber).Voor zover de tegemoetkoming TOG als gezinsbijslag zou moeten worden aangemerkt, volgt echter uit rechtspraak van het Hof dat appellant zich niet op het discriminatieverbod kan beroepen, omdat het kind ten behoeve van wie deze tegemoetkoming wordt aangevraagd niet binnen de Europese Unie woonachtig is (vergelijk ook het door de rechtbank aangehaalde arrest van het Hof van 20 maart 2001, C-33/99, Fahmi en Esmoris Cerdeiro). In het midden wordt gelaten of appellant zich in zijn situatie op het discriminatieverbod kan beroepen indien de tegemoetkoming TOG onder een van de takken van sociale zekerheid als genoemd in het eerste lid van artikel 65 valt, nu er voor de uitsluiting van niet-ingezetenen in de TOG een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat. Uit de toelichting bij de TOG blijkt dat de regelgever ervoor gekozen heeft zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de AKW, met dien verstande dat het bij de TOG niet gaat om een verzekering en dat anders dan bij de AKW bepalend is of de persoon en het kind in Nederland woonachtig zijn. Evenals de rechtbank heeft overwogen, valt bij de vraag of hier sprake is van een verboden indirecte discriminatie een vergelijking te maken met de rechtspraak van de Raad en van de Hoge Raad (zie de in ECLI:NL:CRVB:2014:1151 genoemde rechtspraak) ten aanzien van de volksverzekeringen, waarin is geoordeeld dat het streven van de regelgever om terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren als een gerechtvaardigd doel kan worden gekwalificeerd. De basisgedachte van een volksverzekering houdt immers in dat de overheid van een land alleen sociale bescherming door middel van een verplichte verzekering biedt aan personen die door ingezetenschap een voldoende band hebben met dat land. Deze rechtvaardiging voor het woonplaatsvereiste gaat te meer op voor een niet op premiebetaling berustende uitkering als de tegemoetkoming TOG.
4.4.
Bij de vraag of appellant zich kan beroepen op het NMV is primair van belang of de TOG onder de materiële werkingssfeer van het NMV valt. De vraag daarbij is of de TOG is te kwalificeren als een van de wettelijke regelingen genoemd in artikel 1, eerste lid, onder a, van het NMV. Dit is niet het geval. Zo de TOG al als een uitkering bij ziekte kan worden gekwalificeerd, is deze niet gebaseerd op de ziekteverzekering. Ook is geen sprake van kinderbijslag of bijstand en overige uitkeringen ten laste van de publieke middelen, nu met dit laatste volgens de toelichting wordt gedoeld op uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Onder de andere in artikel 1 genoemde wettelijke regelingen valt de TOG evident niet, zodat wordt geconcludeerd dat het NMV niet van toepassing is.
4.5.
Uit het hiervoor overwogene onder 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary

NW