ECLI:NL:CRVB:2014:2171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
13-1943 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de einddatum van woonkostentoeslag in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 24 juni 2014, wordt de einddatum van de woonkostentoeslag (Wkt) voor appellant besproken. Appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en ontving bijzondere bijstand in de vorm van Wkt voor zijn hoge woonlasten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de Wkt toegekend voor een periode van negen maanden, maar appellant betwistte de einddatum van deze toekenning. De Raad oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen individuele beoordeling van de bijzondere omstandigheden van appellant te verrichten voor de periode na 1 november 2012. De Raad vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de einddatum van de Wkt, omdat dit besluit niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid en op een onjuiste grondslag berust. De Raad draagt het college op om het gebrek te herstellen en een nadere beslissing te nemen over het recht van appellant op Wkt vanaf 1 november 2012. Tevens wordt partijen aangeraden om in overleg te treden voor een minnelijke regeling. De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling in het kader van bijzondere bijstand en de noodzaak voor het college om zorgvuldig te werk te gaan bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

13/1943 WWB-T
Datum uitspraak: 24 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2013, 12/6040 en 13/349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Appellant is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft het college aan appellant met ingang van
14 februari 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend.
1.2.
Appellant heeft op 17 augustus 2012 en op 18 september 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de hoge woonlasten verbonden aan de eigen woning. Bij besluit van
18 september 2012 heeft het college aan appellant bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag (Wkt) toegekend over de periode van 1 februari 2012 tot en met
31 juli 2012. Bij afzonderlijk besluit van 18 september 2012 heeft het college appellant over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 oktober 2012 Wkt toegekend. Het college heeft deze besluiten gebaseerd op artikel 35 van de WWB.
1.3.
Appellant heeft tegen het laatstgenoemde besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar ziet op de gehanteerde einddatum van de toekenning. Bij besluit 28 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft daartoe het volgende overwogen. In de bijstandsnorm is voor diegenen die woonkosten hebben een bedrag begrepen om deze kosten te voldoen. Als de kosten te hoog zijn in verhouding tot het inkomen, is de huurtoeslag de voorliggende voorziening, waar de klant in principe een beroep op kan doen. Als de huurtoeslag geen uitkomst biedt omdat de rekenhuur te hoog is, is een toeslag voor woonkosten in de vorm van bijzondere bijstand soms mogelijk. Volgens de voor woonlasten geldende beleidsvoorschriften kan voor maximaal negen maanden Wkt worden verstrekt. Omdat aan appellant in totaal over negen maanden Wkt is toegekend, is de einddatum juist vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (voorzieningenrechter) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de voorzieningenrechter de beleidsvoorschriften beschouwd als buitenwettelijk begunstigend beleid.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hem pas in september 2012 met terugwerkende kracht vanaf 14 februari 2012 algemene bijstand is toegekend en dat hem pas op 17 september 2012 van de kant van het college is meegedeeld dat hij over maximaal negen maanden Wkt zou kunnen ontvangen. Hij heeft zich daardoor onvoldoende kunnen voorbereiden op de situatie vanaf 1 oktober 2012. Hij heeft verder naar voren gebracht dat het college ten onrechte heeft nagelaten een individuele toetsing van zijn omstandigheden te verrichten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder f, van de WWB, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende op het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740) moet de huurtoeslag met betrekking tot woonkosten als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikend te achten voorziening worden beschouwd. Dit betreft ook de situatie dat geen huurtoeslag wordt verleend omdat de rekenhuur te hoog is. De door het college vastgestelde beleidsvoorschriften, waarbij is voorzien in de mogelijkheid van verlening van bijzondere bijstand voor hoge woonkosten verbonden aan een huurwoning moeten, zoals het college terecht naar voren heeft gebracht, in zoverre worden beschouwd als buitenwettelijk beleid.
4.3.
De beleidsvoorschriften voorzien tevens in bijzondere bijstand voor hoge woonkosten bij woningen in eigendom, zoals in dit geval aan de orde. Anders dan het college in het bestreden besluit en in het verweerschrift in hoger beroep heeft aangenomen, kan de in 4.2 besproken, voor huurwoningen geldende systematiek hier niet worden gevolgd. Voor woningen in eigendom geldt immers niet de in 4.2 bedoelde voorliggende voorziening. De onder 4.2 bedoelde rechtspraak ziet ook uitsluitend op huurwoningen. Dit betekent dat het beoordelingskader voor verzoeken om bijzondere bijstand voor aan een eigen woning verbonden woonlasten wordt gevormd door artikel 35, eerste lid, van de WWB. Bij de beantwoording van de vraag of aan de wettelijke voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan heeft het college, behoudens ten aanzien van de draagkracht, geen beoordelingsvrijheid. Appellant heeft op goede gronden aangevoerd dat het college ten onrechte geen individuele beoordeling van zijn bijzondere omstandigheden heeft verricht wat betreft de situatie vanaf 31 oktober 2012. Het college heeft in wezen volstaan met de vaststelling dat de maximale termijn waarvoor Wkt kon worden verleend per 1 november 2012 was bereikt. Niet is beoordeeld of de bijzondere omstandigheden van appellant voor de periode vanaf 1 november 2012 rechtvaardigden dat de Wkt na die datum diende te worden voortgezet. Dit klemt in dit geval temeer nu, zoals appellant ook heeft aangevoerd, pas in september 2012 door het college beslissingen zijn genomen over het recht van appellant op algemene en bijzondere bijstand vanaf februari van dat jaar.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de aan de toekenning van de Wkt verbonden einddatum, omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en op een onjuiste grondslag berust.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft het voorgaande niet onderkend.
4.6.
Vervolgens moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden verbonden. De rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit kunnen niet in stand worden gelaten. De Raad kan ook niet zelf in de zaak voorzien. Het college zal nader onderzoek moeten doen naar het recht van appellant op Wkt vanaf
1 november 2012 en daarover een nadere beslissing op bezwaar moeten nemen.
4.7.
Met het oog op het nadere besluit overweegt de Raad het volgende. Aan een besluit tot toekenning van Wkt voor een eigen woning kan in beginsel een termijn worden verbonden. Tevens is het college ingevolge artikel 55 van de WWB in beginsel bevoegd aan die toekenning de voorwaarde te verbinden dat de betrokkene binnen die termijn de nodige inspanningen verricht om zijn woning te verkopen en goedkopere woonruimte te zoeken. Uit de gedingstukken blijkt dat het college dit op zichzelf wel heeft onderkend. Onder de omstandigheden van dit geval, waarin eerst - vanaf februari 2012 - de toekenning aan appellant van bijstand met toepassing van het besluit Bijstandverlening zelfstandigen 2004 is onderzocht en pas in september 2012 besluiten zijn genomen over (reguliere) algemene en bijzondere bijstand, heeft het college dit echter niet meer opportuun geacht, mede gelet op de volgens het college geldende maximale termijn van toekenning van Wkt voor een periode van negen maanden. In de rapportage die heeft geleid tot de toekenning van algemene bijstand is opgemerkt dat de woonlasten in de periode voorafgaand aan oktober 2012 door appellant feitelijk nog konden worden voldaan, mede omdat de ex-partner van appellant nog aan deze lasten meebetaalde. In het verweerschrift heeft het college erop gewezen dat appellant door de toekenning achteraf van algemene bijstand en de uitbetaling ineens rond 18 september 2012 van een bedrag aan Wkt over een periode van negen maanden, in staat moet zijn geweest na 31 oktober 2012 zijn woonlasten te betalen. Appellant heeft in zijn brief aan de Raad van
28 april 2014 naar voren gebracht dat hij vanaf 1 september 2013 geen beroep op bijstand meer heeft gedaan, dat hij de woning heeft kunnen behouden en dat hij zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien door middel van verhuur van kamers in die woning. Dat betekent dat toekenning van Wkt vanaf 1 november 2012, indien aan de orde, hoe dan ook niet verder strekt dan tot 1 september 2013.
4.8.
De Raad ziet aanleiding om bij tussenuitspraak het college op te dragen het onder 4.3 en 4.4 geconstateerde gebrek te herstellen. De Raad geeft partijen daarnaast in overweging om, gelet op de in 4.7 beschreven omstandigheden van deze zaak, met elkaar in overleg te treden en te bezien of het geschil door middel van een minnelijke regeling kan worden beëindigd.

BESLISSING

Draagt het college op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 28 november 2012 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.K. Dekker

HD