ECLI:NL:CRVB:2014:2153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
13-2162 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke woonplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant had op 11 juli 2012 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Tiel heeft deze aanvraag op 25 juli 2012 afgewezen, omdat de appellant niet kon of wilde aangeven waar zijn woonplaats zich bevond. Dit leidde ertoe dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het college verklaarde de bezwaren van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 14 november 2012.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 4 maart 2013 het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het essentieel is voor de toepassing van de WWB dat er duidelijkheid is over de woon- en verblijfplaats van de aanvrager. De appellant had nagelaten om de benodigde informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de keuze van de appellant om geen informatie te verstrekken voor zijn rekening en risico kwamen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat hij niet kon worden verweten dat hij de gevraagde informatie niet had verstrekt. Hij vreesde handhaving door de gemeente als hij zijn verblijfplaats zou prijsgeven. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de argumenten van de appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank de eerdere gronden adequaat had behandeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.

De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met S.K. Dekker als griffier, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2162 WWB
Datum uitspraak: 24 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
4 maart 2013, 13/83 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tiel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Namens appellant is mr. Ali verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.J. Stoffer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 11 juli 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Bij besluit van 25 juli 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet kan of wil aangeven waar hij zijn woonplaats heeft, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 25 juli 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen, samengevat, dat het voor de toepassing van de WWB van essentieel belang is dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende alsmede over zijn leefsituatie. In geval van een aanvraag, ligt het op de weg van de aanvrager om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Indien niet aan de inlichtingenverplichting wordt voldaan, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant geen mededeling heeft gedaan aan het college over de exacte standplaats(en) van de caravan waarin hij verblijft. Daardoor is appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet nagekomen en heeft het college de woon- en leefsituatie van appellant niet kunnen controleren. Dat appellant geen mededeling wil doen over zijn verblijfplaats omdat hij vreest dat de gemeente dan handhavend zal optreden, berust volgens de rechtbank op een keuze van appellant waarvan de gevolgen voor zijn rekening en risico dienen te blijven. Van bewijsnood is daarom geen sprake.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort gezegd, aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij de gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Hierbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat als hij wel aan zijn inlichtingenverplichting zou voldoen en zijn standplaatsen zou prijsgeven, het college handhavend zal optreden door te gelasten dat hij zijn caravan verwijdert. Hierdoor is appellant in bewijsnood geraakt. Hij heeft verder aangevoerd dat hij feitelijk binnen de gemeentegrenzen van Tiel verblijft en dat het college daarmee bekend is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de in beroep aangevoerde gronden van appellant besproken en gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Hij voegt daaraan nog het volgende toe. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het feit dat in de periode voorafgaand aan de aanvraag handhavingsacties van de kant van de gemeente hebben plaatsgevonden - in verband met het door appellant innemen van standplaats met zijn caravan - nog niet betekent dat appellant in de gemeente Tiel zijn woonplaats heeft en evenmin dat aan de hand van het resultaat van die acties de woon- en leefsituatie van appellant afdoende kan worden beoordeeld en vastgesteld. De aanvraag om bijstand is daarom terecht afgewezen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.K. Dekker

IJ