ECLI:NL:CRVB:2014:2150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
13-1819 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en opschorting van bijstandsverlening op basis van niet reageren op oproep en niet overleggen van gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking en opschorting van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 20 juni 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Appellant had niet gereageerd op een oproep om zich te melden en om bepaalde gegevens over te leggen, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstand op 19 april 2012 en de intrekking daarvan op 26 april 2012.

De Raad stelt vast dat appellant op 18 april 2012 niet thuis was tijdens een huisbezoek en dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op 19 en 23 april 2012 te verschijnen. Appellant heeft aangevoerd dat de termijn om te reageren te kort was en dat hij niet in staat was om te reageren omdat hij bij zijn vriendin verbleef. De Raad oordeelt echter dat de gegeven termijn niet onredelijk kort was en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen.

De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant in te trekken. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1819 WWB
Datum uitspraak: 24 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 februari 2013, 12/4049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. van Olffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Voor appellant is verschenen mr. Van Olffen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 20 juni 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Op 15 maart 2012 heeft een medewerker van het Werkplein van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) onder meer gemeld dat appellant vrijwilligerswerk doet bij een voetbalvereniging in [woonplaats] en dat hij in die plaats enkele dagen per week bij zijn ouders verblijft. Dit is voor het college aanleiding geweest een onderzoek in stellen naar de woonsituatie van appellant. In verband hiermee hebben handhavingsspecialisten van de DWI op woensdag 18 april 2012 getracht een huisbezoek af te leggen op het door appellant opgegeven woonadres, [adres] te [A.]. Appellant bleek op dat moment niet thuis. Toen is een brief in de brievenbus van appellant gedeponeerd, waarin hij werd opgeroepen om zich op donderdag 19 april 2012 te melden op het kantoor van de DWI. Hierbij is appellant voorts verzocht een geldig identiteitsbewijs en bankafschriften van alle bankrekeningen van de afgelopen drie maanden mee te nemen. Appellant heeft aan de oproep geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 26 april 2012 (lees: 19 april 2012) heeft het college de bijstand van appellant opgeschort met ingang van 19 april 2012 op de grond dat hij niet is verschenen op de afspraak op 19 april 2012. Hierbij heeft het college appellant opgeroepen om op maandag 23 april 2012 op het kantoor van de DWI te komen.
1.4.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 april 2012 ingetrokken op de grond dat appellant ook aan de oproep om op 23 april 2012 op kantoor van de DWI te verschijnen geen gehoor heeft gegeven en ook niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.5.
Op 8 mei 2012 heeft appellant bezwaar gemaakt. Hierbij heeft hij vermeld dat hij moeilijk per post bereikbaar is en dat hij van donderdag 19 april tot en met dinsdag 24 april 2012 bij zijn vriendin was zodat hij niet kon reageren.
1.6.
Bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hiertoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn bezwaar uitsluitend gericht was tegen het intrekkingsbesluit van 26 april 2012. De rechtbank heeft zich ten onrechte dus niet uitgelaten over de gronden tegen het opschortingsbesluit van 19 april 2012. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de geboden hersteltermijn te kort was. Bovendien verbleef hij gedurende die termijn bij zijn vriendin, zodat hem van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op 18 april 2012 geen sprake is geweest van een huisbezoek en dat daarom het al dan niet aanwezig zijn van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek niet aan de orde is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant, die op dat moment nog niet werd bijgestaan door een advocaat, heeft de tweede pagina van het intrekkingsbesluit van 26 april 2012 gebruikt om zijn bezwaren op schrift te stellen. Na het bestreden besluit, waarbij het college ervan is uitgegaan dat appellant uitsluitend bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit en dat bezwaar ongegrond heeft verklaard, heeft appellant zich laten bijstaan door een advocaat. Zijn toenmalige gemachtigde heeft in onderdeel 3 van het tegen het bestreden besluit ingediende beroepschrift opgemerkt dat het bezwaarschrift van 8 mei 2012 is gericht tegen het besluit van 26 april 2012 en dat met dat besluit het recht op bijstand na opschorting werd ingetrokken met ingang van 19 april 2012. Appellant heeft in beroep niet aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft beslist over zijn bezwaar tegen het opschortingsbesluit. De rechtbank is er dus terecht van uitgegaan dat het beroep zich heeft beperkt tot de intrekking en niet mede betrekking had op het opschortingsbesluit. Hieruit volgt dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant niet heeft gereageerd op de oproep om op 23 april 2012 te verschijnen. Hij heeft evenmin de gevraagde gegevens overgelegd. Het gaat hier om gegevens die van belang zijn voor de voortzetting van de verlening van de bijstand. Dat appellant, zoals hij stelt, gegevens als een legitimatie en bankafschriften al had overgelegd bij de aanvraag die heeft geleid tot de toekenning van de bijstand per 20 juni 2011 maakt dat niet anders, alleen al gelet op het tijdsverloop.
4.4.
Het betoog van appellant dat de hem gegeven termijn om op de oproep van het college te reageren onredelijk kort is, slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de gegeven termijn niet zodanig kort was dat het niet mogelijk was aan de oproep gehoor te geven of om uitstel te vragen. De Raad kan zich verder geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank hieromtrent in onderdeel 4.3 van de aangevallen uitspraak en neemt deze over.
4.5.
De handhavingsspecialisten van de DWI zijn op 18 april 2012 wel naar de woning van appellant gegaan, maar tot een huisbezoek is het niet gekomen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de vraag of er een gegronde reden bestond voor het afleggen van een huisbezoek hier niet aan de orde is. Het beroep dat appellant heeft gedaan op de uitspraak van 15 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6991), treft geen doel, reeds omdat in het in die uitspraak beoordeelde geval (wel) sprake was van het afleggen van een bezoek aan de woning van de betrokkene.
4.6.
Het college was bevoegd om tot intrekking van de bijstand van appellant met ingang van 19 april 2012 over te gaan. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.K. Dekker

HD