ECLI:NL:CRVB:2014:2144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
13-112 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstand en AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting en bezit onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen en AIO-aanvullingen van appellante, die sinds februari 2007 een ouderdomspensioen ontvangt, aangevuld met bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft op 27 juli 2011 aangegeven een woning te bezitten in Turkije, wat leidde tot een onderzoek door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Dit onderzoek resulteerde in de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar vermogen, dat boven het vrij te laten vermogen uitkwam. De Svb heeft daarop besloten om de betaalde bijstand en AIO-aanvulling terug te vorderen, wat in totaal € 30.382,49 bedraagt.

De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de waarde van de woning te hoog is getaxeerd en dat deze onder de vermogensgrens valt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning in de relevante periode onder de vermogensgrens lag. De Raad stelt vast dat het aan appellante was om gegevens aan te leveren over de waardeontwikkeling van de woning, wat zij niet heeft gedaan.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten tot terugvordering van de bijstand. De schending van de inlichtingenverplichting door appellante vormt een rechtsgrond voor de intrekking van de bijstand, aangezien niet kan worden vastgesteld of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.

Uitspraak

13/112 WWB
Datum uitspraak: 17 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 november 2012, 12/4471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Özkara, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014. Voor appellante is
mr. Özkara verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1942, ontvangt sinds februari 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW), aangevuld met bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van 1 oktober 2009 is dit gewijzigd in een aanvulling op grond van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling).
1.2.
Appellante heeft op 27 juli 2011 op het formulier “Verblijf buiten Nederland
AIO-aanvulling” vermeld dat zij een eigen woning bezit in [plaats] in Turkije. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de Svb een Buitendienstopdracht gemaakt voor de Sociaal Attaché in Turkije, en aangeboden aan de afdeling Bijzonder Onderzoek. Op
30 november 2011 heeft een medewerker van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara een onderzoek ingesteld naar vermogen van appellante in de vorm van onroerend goed. In dat kader heeft onder meer een buurtonderzoek plaatsgevonden in de omgeving van de woning van appellante in Turkije en heeft een makelaar de woning, bestaande uit twee kamers en een huiskamer, getaxeerd op TL 75.000,- (€ 30.443,-). De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapportage vermogensonderzoek Turkije van 30 november 2011. Verder heeft een medewerker van de Svb op 13 januari 2012 tijdens een huisbezoek met appellante gesproken. Appellante heeft toen verklaard dat zij de woning in 2001 heeft gekocht voor DM 9.000,-. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 7 december 2011 en een handhaving-rapportage van
27 januari 2012.
1.3.
De resultaten van het onderzoek waren voor de Svb aanleiding om bij besluit van
15 maart 2012 de over de periode van 1 februari 2007 tot 1 oktober 2009 door de gemeente Arnhem betaalde kosten van bijstand tot een bedrag van € 18.406,16 en de door de Svb over de periode van 1 oktober 2009 tot en met februari 2012 betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 11.976,33 van appellante terug te vorderen. De terugvordering bedraagt in totaal € 30.382,49. Daaraan ligt ten grondslag dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van vermogen boven het vrij te laten vermogen, waardoor zij geen recht heeft op bijstand.
1.4.
Bij besluit van 24 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het feit dat zij sinds 2001 een woning in Turkije bezit.
4.2.
Appellante heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat de waarde van de woning te hoog is getaxeerd, dat de waarde van de woning onder de voor haar geldende vermogensgrens valt en dat het aan de Svb is om de waardeontwikkeling van de woning vanaf 1 februari 2007 aan te tonen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar twee door haar in bezwaar overgelegde taxaties van 7 mei 2012 en 8 mei 2012. Volgens de taxatie van
7 mei 2012 bedraagt de waarde TL. 14.500. Volgens de taxatie van 8 mei 2012 ligt de waarde tussen de TL. 14.000,- en TL. 15.000,-. Daarbij zijn de taxateurs uitgegaan van een woning van 55 m2 met twee kamers. Volgens appellante bedraagt de waarde van de woning in 2012 omgerekend € 5.781,27.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Anders dan appellante heeft betoogd is het bij schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van het bezit van onroerende zaken, aan de betrokkene om met gegevens te komen aan de hand waarvan de ontwikkeling van de waarde van de onroerende zaak had kunnen worden bepaald en vervolgens het recht op (aanvullende) bijstand had kunnen worden vastgesteld. Appellante heeft dergelijke gegevens niet aangedragen.
4.4.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar stelling dat niet van de taxatie die is verricht in opdracht van het Bureau Sociale Zaken mag worden uitgegaan. Daartoe is van belang dat die taxatie tot stand is gekomen na bezichtiging van de woning aan de buitenzijde, met inachtneming van de ligging van de woning en van de gegevens over de afmetingen van en de voorzieningen in de woning. Daarnaast is de slechte staat van onderhoud uitdrukkelijk bij de waardebepaling betrokken. De door appellante overgelegde taxaties vormen geen aanleiding om de woningwaarde van € 30.443,- voor onjuist te houden. Daartoe is van belang dat de in opdracht van appellante opgemaakte taxatierapporten uiterst beknopt zijn en vrijwel identiek. Daarnaast komt de in die rapporten getaxeerde waarde overeen met de waarde van
TL. 14.172,56 zoals die is geregistreerd voor de onroerende zaak belasting. Een dergelijke waarde heeft echter geen betrekking op de marktwaarde van een woning in het economisch verkeer.
4.5.
Gelet op de vermogensgrens op 1 januari 2012 van € 5.685,- beschikte appellante over een vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning in de periode van 1 januari 2007 tot
1 januari 2012 de vermogensgrens niet overschreed. De Svb heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellante over de gehele hier in geding zijnde periode beschikte over een vermogen boven het vrij te laten vermogen, zodat zij geen recht had op bijstand dan wel een AIO-aanvulling.
4.6.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2014.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) I.J. Penning

HD