ECLI:NL:CRVB:2014:2134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
13-1655 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens ontbreken gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen bij [X.], de ex-partner van zijn broer. De gemeente Hengelo voerde een huisbezoek uit en concludeerde dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met [X.], wat leidde tot de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep betwistte appellant de rechtmatigheid van het huisbezoek en de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en [X.]. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet op een deugdelijke basis berustte.

De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij het college niet in staat werd geacht om aan te tonen dat er in de periode van 30 mei 2012 tot 19 juni 2012 sprake was van wederzijdse zorg. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedroegen, en moest het college het griffierecht van € 160,- vergoeden.

Uitspraak

13/1655 WWB
Datum uitspraak: 24 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
20 februari 2013, 12/967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.E.M. Messink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Messink. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.P. Hageman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 30 mei 2012 heeft appellant zich gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij zijn aanvraag heeft appellant vermeld dat hij inwoont bij [X.] ([X.]), de ex-partner van zijn broer.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant hebben sociaal rechercheurs van de gemeente Hengelo op 18 juni 2012 een huisbezoek afgelegd aan het door appellant opgegeven woonadres.
1.3.
Op grond van de bevindingen van het huisbezoek, die zijn neergelegd in een rapport van 18 juni 2012, heeft het college bij besluit van 19 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 augustus 2012 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [X.] en daarom geen zelfstandig recht op bijstand heeft.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat geen redelijke grond bestond voor het onaangekondigde huisbezoek en betwist dat de sociaal rechercheurs hem hebben verteld over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor het verlenen van bijstand heeft (informed consent). Tevens heeft appellant gemotiveerd betwist dat tussen hem en [X.] sprake was van wederzijdse zorg, zodat het college ten onrechte een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 30 mei 2012 tot en met 19 juni 2012.
4.2.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode hoofdverblijf had in de woning van [X.]. In geschil is of voldaan is aan het criterium van de wederzijdse zorg.
4.4.
Wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van verstrengeling tussen de betrokkene die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5.
De gedingstukken bieden geen toereikende grondslag voor het oordeel dat in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en [X.]. Van het delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten en ook van enige financiële verstrengeling is niet gebleken. Uit de gedingstukken komt naar voren dat [X.] alle financiële lasten droeg. Evenmin is gebleken van andere feiten en omstandigheden die wijzen op wederzijdse zorg. In het bijzonder is niet gebleken waaruit de zorg van appellant voor [X.] bestond. Het college heeft in dit verband slechts gewezen op een verklaring van appellant tijdens het huisbezoek van 18 juni 2012, namelijk “dat hij en [X.] feitelijk alles samen doen, maar dat dat komt omdat hij niets heeft”. Op de vraag wat hij daarmee bedoelt, heeft appellant geantwoord “dat hij gewoon mee eet en zo”. Dit kan zonder nadere onderbouwing bezwaarlijk als het bieden van zorg worden aangemerkt. Dat aan het criterium van wederzijdse zorg niet is voldaan, leidt tot de conclusie dat appellant en [X.] in de te beoordelen periode geen gezamenlijke huishouding voerden.
4.6.
Gelet op 4.5 behoeven de beroepsgronden van appellant ten aanzien van het huisbezoek geen bespreking meer.
4.7.
Uit 4.5 volgt dat de afwijzing van de aanvraag van appellant niet op deugdelijk onderzoek berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat de toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus zich niet verdraagt met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding, zal de Raad het college opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, waarbij de Raad het uitgesloten acht, zoals ook ter zitting van de Raad door de gemachtigde van het college is erkend, dat het college alsnog aannemelijk zou kunnen maken dat in de periode in geding sprake was van wederzijdse zorg.
5.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 augustus 2012;
- draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) O.P.L. Hovens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.

HD