ECLI:NL:CRVB:2014:2128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 26 april 2007 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts op 25 februari 2011, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot een besluit van het Uwv om de WIA-uitkering per 28 juli 2011 in te trekken. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 december 2011 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet passend waren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgde de visie van de bezwaarverzekeringsarts en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie kunnen aanleveren die haar standpunt zou ondersteunen. De Raad concludeerde dat het inbrengen van een deskundigenbericht niet noodzakelijk was voor een eerlijke behandeling van de zaak. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met M.P. Ketting als griffier, en vond plaats op 13 juni 2014.