ECLI:NL:CRVB:2014:2120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.A. Kooijman
- C.H. Bangma
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige handelingen en plichtsverzuim van een ambtenaar in het hoger beroep tegen strafontslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, waarin een ambtenaar, werkzaam bij de Rijksuniversiteit Groningen, werd ontslagen wegens plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1971 bij de universiteit werkte, had zich op 21 juli 2011 ziekgemeld en was in februari 2012 gedeeltelijk en vanaf 19 maart 2012 volledig arbeidsgeschikt verklaard. Op 7 maart 2012 meldde een collega bij de leidinggevende van de appellant vermoedens van onregelmatigheden, waarna een extern bureau werd ingeschakeld om onderzoek te doen. Dit bureau plaatste camera's zonder de appellant hiervan op de hoogte te stellen, wat leidde tot observaties van de appellant die contante betalingen buiten de kassa om ontving.
Op 30 mei 2012 verleende het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen de appellant primair strafontslag en subsidiair ontslag wegens verwijtbare ongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan verduistering en dat het ontslag niet onevenredig was. In hoger beroep betoogde de appellant dat het college onzorgvuldig had gehandeld door cameratoezicht in te zetten zonder hem te confronteren met de beschuldigingen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat het cameratoezicht geoorloofd was onder de omstandigheden.
De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij ten tijde van de gedragingen niet in staat was om de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien. De appellant had geen sluitende verklaring voor zijn handelen en de rechtbank oordeelde dat het plichtsverzuim hem volledig kon worden toegerekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2014.