ECLI:NL:CRVB:2014:2119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
12-6490 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herplaatsing van ambtenaar na reorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Infrastructuur en Milieu tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van betrokkene, een ambtenaar die zijn functie als Hoofdinspecteur van de Toezichtseenheid Goederenvervoer verloor door een reorganisatie, gegrond verklaard. De Minister had betrokkene een nieuwe functie aangeboden als senior adviseur/specialist, maar de rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had aangetoond dat deze functie passend was voor betrokkene, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de Minister behandeld en vastgesteld dat de Minister in zijn besluitvorming niet onzorgvuldig had gehandeld. De Raad oordeelde dat de functie van senior adviseur/specialist, hoewel lager gewaardeerd dan de vorige functie van betrokkene, nog steeds als passend kon worden beschouwd. De Raad benadrukte dat de Minister had voldaan aan de eisen van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar andere passende functies binnen de nieuwe organisatiestructuur.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat de Minister voldoende had aangetoond dat de aangeboden functie redelijkerwijs aan betrokkene kon worden opgedragen, ondanks zijn onvrede over de nieuwe functie. De uitspraak werd gedaan op 19 juni 2014.

Uitspraak

12/6490 AW, 12/6548 AW
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 november 2012, 11/3457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Infrastructuur en Milieu (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken is in dit geschil de Minister van Infrastructuur en Milieu in de plaats getreden van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 29 november 2012 een nader besluit genomen.
Betrokkene heeft verweerschrift ingediend.
De Raad heeft een aantal vragen gesteld aan appellant. Appellant heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingediend. Betrokkene heeft daarop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen mr. W.H.C. van Eck, dr. E. van Schie en E. van Veen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. D.E. de Hoop.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreider overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.1.
Bij besluit van 5 juni 2009 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat zijn functie van Hoofdinspecteur van de Toezichtseenheid Goederenvervoer (schaal 16) van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) per 1 september 2009 wegens een reorganisatie komt te vervallen.
1.2.
Appellant heeft betrokkene bij besluit van 31 augustus 2009 tijdelijk geplaatst in de functie Topadviseur in een tijdelijke werkorganisatie.
1.3.
Bij brief van 14 juli 2010 heeft appellant zijn voornemen aan betrokkene kenbaar gemaakt om hem in de nieuwe organisatie te plaatsen in de functie van senior adviseur/specialist (schaal 14). Betrokkene heeft hierop zijn zienswijze schriftelijk naar voren gebracht. Hij heeft zijn bedenkingen mondeling toegelicht bij de bedenkingencommissie.
1.4.
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft appellant, overeenkomstig het voornemen, betrokkene per 1 november 2010 geplaatst in de functie van senior adviseur/specialist (schaal 14) bij de directie Handhavingsbeleid en Innovatie, afdeling Beleidsadvies, van de IVW met behoud van zijn persoonlijke schaal 16. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 juli 2011 (bestreden besluit) heeft appellant, in afwijking van het advies van de hoorcommissie (commissie), dit bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de commissie adviseert om wat betreft de (persoonlijke) omstandigheden alsnog tot een afweging te komen. De commissie heeft echter niet kenbaar gemaakt welke concrete omstandigheden worden bedoeld. Volgens het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kunnen andere functies die tot twee schalen lager worden beloond passend zijn. Het lagere niveau van de functie maakt de functie niet zonder meer niet-passend, zodat de plaatsing in de functie ook niet als onrechtmatig heeft te gelden. Van omstandigheden waarom het in het geval van betrokkene onredelijk zou zijn de functie van senior adviseur/specialist (schaal 14) op te dragen is appellant niet gebleken. Uitgaande van (gezien het schaalniveau) minimale passendheid van de functie had appellant, bij gebrek aan meer passende functies, geen andere mogelijkheid dan betrokkene te plaatsen in deze minder passende functie.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat het bestreden besluit geen blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging, toegespitst op de vraag of de functie van senior adviseur/specialist betrokkene in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kon worden opgedragen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de functie van senior adviseur/specialist een voor betrokkene passende functie is. Ook heeft appellant betoogd dat geen feiten bekend zijn geworden of door betrokkene aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de functie voor hem als individu in meer objectieve zin niet als passend kan worden beschouwd in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten. Het wordt betrokkene gegund dat hij op een meer passende functie kan worden geplaatst en appellant wil zich daarvoor blijven inspannen. Deze bereidheid impliceert echter niet de erkenning dat de functie van senior adviseur/specialist niet passend is.
3.2.
Betrokkene heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant nader onderzoek moet verrichten naar een voor hem meer passende functie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op betrokkene is fase 2 van de Circulaire Sociaal Flankerend Beleid sector Rijk
2008-2012 van toepassing. Kern van fase 2 is het voorkomen van de noodzaak om ambtenaren aan te wijzen als herplaatsingskandidaat. Niettemin is bij de beoordeling welke functie voor de betrokken ambtenaar in de nieuwe organisatie als passend moet worden beschouwd artikel 49h, eerste lid, van het ARAR in acht genomen.
4.1.2. Op grond van artikel 49h, eerste lid, van het ARAR is van een passende functie als bedoeld in artikel 49g sprake indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van Onze Minister beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen danwel indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van Onze Minister binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen. In artikel 49h, tweede lid, is bepaald dat bij het eerste lid de beperking geldt dat uitsluitend sprake kan zijn van een passende functie indien de voor de functie geldende salarisschaal niet meer dan twee schalen lager is dan de salarisschaal die geldt voor de herplaatsingskandidaat.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de functie van senior adviseur/specialist appellant in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de bij hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Appellant heeft die vraag terecht bevestigend beantwoord. De omstandigheid dat appellant eerder een managementfunctie vervulde en de nieuwe functie een staffunctie met minder verantwoordelijkheden betreft, betekent niet dat hem die nieuwe functie niet redelijkerwijs kan worden opgedragen. Datzelfde geldt voor het feit dat de nieuwe functie lager is gewaardeerd dan zijn oude functie. In dat verband verdient opmerking dat de nieuwe functie is gewaardeerd op schaal 14 en de oude functie op schaal 16, zodat met het plaatsingsbesluit aan de in artikel 49h, tweede lid, van het ARAR gestelde eis wordt voldaan. Daar komt bij dat betrokkene schaal 16 als persoonlijke schaal heeft behouden. Appellant heeft onderkend dat betrokkene ontevreden is met de nieuwe functie en heeft zich bereid verklaard verder te zoeken naar een voor betrokkene meer passende functie. Die bereidheid impliceert echter niet dat de functie dat de functie van senior adviseur/specialist niet passend is.
4.3.
Gelet op 4.2 bestond geen aanleiding voor een nader onderzoek naar een andere passende functie binnen de nieuwe organisatiestructuur. Daarbij merkt de Raad nog op dat binnen deze nieuwe organisatiestructuur de functie van topadviseur niet bestaat; deze functie oefende betrokkene uit op detacheringsbasis tot de wijziging van de organisatie per 1 november 2010.
4.4.
Uit wat onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Verder zal de Raad het besluit van 29 november 2012 - dat gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in dit geding is betrokken - vernietigen omdat aan dit besluit de grondslag is ontvallen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt het besluit van 28 november 2012.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD