Uitspraak
OVERWEGINGEN
7 september 2011, onvoldoende beperkingen zouden zijn vastgesteld.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die na een bedrijfsongeval op 2 juni 2008 met rugklachten uitviel uit zijn functie als facilitair medewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en beperkingen aangenomen, waarbij appellant in staat werd geacht om geselecteerde functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 0 tot 35%.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat de vaststelling van de beperkingen juist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant terecht in staat was geacht de geselecteerde functies te verrichten. De Raad zag geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen en concludeerde dat de geschiktheid van appellant voor de functies voldoende was toegelicht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juni 2014.