ECLI:NL:CRVB:2014:2104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
12-5263 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na bedrijfsongeval en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die na een bedrijfsongeval op 2 juni 2008 met rugklachten uitviel uit zijn functie als facilitair medewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en beperkingen aangenomen, waarbij appellant in staat werd geacht om geselecteerde functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 0 tot 35%.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat de vaststelling van de beperkingen juist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant terecht in staat was geacht de geselecteerde functies te verrichten. De Raad zag geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen en concludeerde dat de geschiktheid van appellant voor de functies voldoende was toegelicht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juni 2014.

Uitspraak

12/5263 WIA
Datum uitspraak: 13 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
15 augustus 2012, 12/2333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is na een bedrijfsongeval op 2 juni 2008 in verband met rugklachten uitgevallen vanuit zijn functie van facilitair medewerker. Het Uwv heeft bij het einde van de wachttijd de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd. Op 21 juli 2011 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen. Uitgegaan is van een belastbaarheid op of licht onder het niveau van de normaalwaarden. Appellant is aangewezen op niet al te stresserend werk. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd die appellant geacht wordt te kunnen verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis daarvan vastgesteld op 0 tot 35%. Bij besluit van 8 september 2011 is vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant gesproken op de hoorzitting en lichamelijk onderzoek verricht. De door appellant ingebrachte medische informatie werpt volgens de bezwaarverzekeringsarts geen ander licht op de beperkingen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen en appellant in staat geacht de overige geselecteerde functies te verrichten. Op basis daarvan heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 0 tot 35% is vastgesteld. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van
8 september 2011 is bij besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts over de beperkingen onjuist te achten. Uit de informatie van de neuroloog is niet op te maken dat er ernstige objectieve afwijkingen van de rug zijn. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. De beroepsgrond dat de bezwaarverzekeringsarts informatie bij de behandelend arts had moeten opvragen, slaagt niet. De omstandigheid dat de bedrijfsarts andere beperkingen heeft vastgesteld dan de bezwaarverzekeringsarts is volgens de rechtbank op zichzelf geen aanwijzing dat de vaststelling door de bezwaarverzekeringsarts onjuist of onzorgvuldig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat appellant per
7 september 2011 in staat was de geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
Appellant stelt zich op het standpunt dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. De door de bedrijfsarts geconstateerde beperkingen zijn onvoldoende meegewogen. Appellant wijst op zijn psychische klachten, die volgens hem ook op de datum in geding aanwezig waren.
3.2.
Het Uwv heeft gesteld dat er geen aanleiding is het standpunt over de vastgestelde beperkingen te wijzigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de op 7 september 2011 geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid juist zijn vastgesteld en of appellant op die datum in staat was de geselecteerde functies te verrichten.
4.2.
De verzekeringsarts heeft bij de vaststelling van de beperkingen overwogen dat de aspecifieke klachten nauwelijks handvatten bieden voor het aangeven van specifieke beperkingen. Geen sprake is van een plausibel en consistent geheel van stoornissen, klachten en ervaren beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze overwegingen overgenomen en geconstateerd dat de klachten van appellant en de afwijkingen bij het onderzoek van de verzekeringsartsen niet passen bij de objectiveerbare afwijkingen die zijn vastgesteld door de behandelend sector.
4.3.
Appellant heeft in bezwaar de uitslag van radiologisch onderzoek, een brief van de orthopedisch chirurg en een overzicht van zijn medicatie overgelegd. Overgelegd zijn verder een FML/probleemanalyse van 24 februari 2011 van bedrijfsarts Stam, een intakeverslag en behandelplan van 26 januari 2009 van klinisch psycholoog Vermeiden en een rapport van 2 juni 2010 van psycholoog Van Spijker. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met deze informatie. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze informatie evenals de in bezwaar overgelegde informatie in zijn beoordeling betrokken.
4.4.
In beroep heeft appellant informatie van 1 februari 2012 van de neuroloog overgelegd, waarin is aangegeven dat appellant pijn heeft in de rug en de benen en verwezen is naar oefentherapie. De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat deze informatie geen aanleiding geeft voor een andere conclusie over de beperkingen. Daarbij heeft hij overwogen dat er geen stenose is geconstateerd, de neuroloog niet te kennen geeft dat sprake is van wortelcompressie door de bulging disc en de informatie de situatie vijf maanden na de datum in geding betreft. In reactie op de overige in beroep ingebrachte stukken, waaronder een brief van de huisarts van 14 maart 2012 en het huisartsjournaal, heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat deze stukken geen medische informatie bevatten die nog niet bekend was en niet leiden tot een ander standpunt over de belastbaarheid.
4.5.
Appellant heeft gewezen op de toekenning van een uitkering op grond de Ziektewet (ZW) per 10 september 2012. Appellant heeft zich per 11 juni 2012 ziekgemeld in een situatie waarin hij een WW-uitkering ontving. De toekenning is gebaseerd op een - door het Uwv overgelegd - rapport van 4 juli 2010. Naar het oordeel van de Raad kan uit de omstandigheid dat appellant - mede in verband met psychische klachten - met ingang van 10 september 2012 een ZW-uitkering is toegekend, niet worden afgeleid dat voor de datum in geding,
7 september 2011, onvoldoende beperkingen zouden zijn vastgesteld.
4.6.
Appellant heeft een rapport van 28 maart 2013 van psycholoog Bruins en psychiater Van Schie van GGZ overgelegd. In een reactie heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat deze informatie er niet op wijst dat de psychische belastbaarheid op de datum in geding verkeerd is ingeschat. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen. Met de stressklachten van appellant is rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Voor het overige volgt de Raad de constatering van de bezwaarverzekeringsarts dat uit het huisartsjournaal niet blijkt dat er rond de datum in geding psychische klachten waren. De vaststelling van de psychische belastbaarheid is overwegend gebaseerd op de eigen bevindingen van de verzekeringsarts. Niet aannemelijk is dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de beschikbare informatie. Het rapport van 28 maart 2013 van psychiater Van Schie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de psychische belastbaarheid op de datum in geding. De stelling van appellant dat verzuimd is een rapport van 17 oktober 2012 van psychiater Hassing in de beoordeling te betrekken, moet worden verworpen, alleen al omdat dit rapport in deze procedure niet is overgelegd en zich niet in het dossier bevindt.
4.7.
Wat betreft de lichamelijke klachten ziet de Raad evenmin aanleiding aan de vaststelling van de beperkingen te twijfelen. De informatie van de orthopedisch chirurg en neuroloog is door de bezwaarverzekeringsarts in de beoordeling betrokken en de Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen zouden zijn onderschat.
4.8.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant terecht in staat is geacht de geselecteerde functies te verrichten. De geschiktheid van appellant voor de functies is door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende toegelicht. Niet gebleken is dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant overschrijdt.
4.9.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting

IJ