ECLI:NL:CRVB:2014:2094

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
13-1496 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiebeschrijving en proceskostenvergoeding binnen de politie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2014, gaat het om een hoger beroep van drie appellanten tegen de korpschef van politie. De appellanten, werkzaam als medewerkers bijzondere wetten, hebben bezwaar gemaakt tegen de functiebeschrijvingen die door de korpschef zijn aangepast. De rechtbank Oost-Nederland had eerder de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de korpschef tijdens de beroepsprocedure de functiebeschrijving heeft gewijzigd, wat aanleiding geeft voor een vergoeding van het griffierecht en een veroordeling van de korpschef in de proceskosten van de appellanten. De Raad stelt vast dat de korpschef de functiebeschrijving op een cruciaal punt heeft aangepast, wat niet als een ambtshalve herstel kan worden beschouwd. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, waarbij de bestreden besluiten worden vernietigd voor zover deze de bezwaren van de appellanten niet gegrond hebben verklaard. De Raad oordeelt dat de korpschef in de proceskosten van de appellanten moet worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 2.105,12, inclusief griffierechten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte functiebeschrijvingen en de verplichting van de korpschef om deze tijdig aan te passen.

Uitspraak

13/1496 AW, 13/1497 AW, 13/1498 AW
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Nederland van
6 februari 2013, 12/916, 12/917 en 12/918 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1]
[appellant 2] te [woonplaats 2]
[appellant 3] te[woonplaats 3] (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Twente (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. T.A. Van Helvoort hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend. Mr. Van Helvoort heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.I. Bruinsma-van Straaten, mr. P.H.J.J. Schunselaar en H. Sikkenga.

OVERWEGINGEN

1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode). In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
2.1.
Appellanten waren werkzaam bij de voormalige politieregio [naam regio] in
de functie medewerker bijzondere wetten. In mei 2011 hebben zij aanvragen gedaan om functieonderhoud.
2.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 november 2011 heeft de korpschef deze aanvragen ingewilligd en de functiebeschrijvingen aangepast. Bij die besluiten zijn aangepaste functiebeschrijvingen gevoegd.
2.3.
Appellanten hebben tegen de besluiten van 10 november 2011 bezwaar gemaakt. Die bezwaren hielden onder meer in dat de medewerker bijzondere wetten geen besluiten voorbereidt voor de seniormedewerker omdat deze niet bevoegd is om besluiten te nemen. Bij besluiten van 30 juli 2012 (bestreden besluiten), voor zover van belang, heeft de korpschef de bezwaren deels gegrond verklaard en de functiebeschrijving verder aangepast. De functienaam is gewijzigd in medewerker korpscheftaken en de beschrijving van een aantal taken is aangepast. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2.4.
Nadat appellanten beroep hadden ingesteld tegen de bestreden besluiten, heeft de korpschef met het verweerschrift een functiebeschrijving meegezonden, waarin de zinsnede ‘bereidt bij negatieve besluiten de weigering voor voor de senior medewerker (…)’ is vervangen door ‘bereidt bij negatieve besluiten de weigering voor voor het bevoegd gezag (…)’.
3.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank kwam tot het oordeel dat de aangepaste beschrijving van de functie ‘medewerker korpscheftaken’ juist is en heeft daartoe onder meer overwogen dat negatieve besluiten inderdaad niet worden voorbereid voor de senior medewerker, maar dat deze onjuistheid in de functiebeschrijving al is hersteld, zodat dit bezwaar geen doel treft.
4.
De Raad komt naar aanleiding van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan de ambtenaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
4.1.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Trfp maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.1.3. Op grond van 4, aanhef en onder c, van de Trfp wijst het bevoegd gezag de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.2.
Appellanten hebben in de eerste plaats aangevoerd dat de korpschef de functiebeschrijving tijdens de beroepsprocedure heeft gewijzigd. Daarmee is in zoverre alsnog aan het bezwaar tegemoet gekomen, zodat de rechtbank daarin aanleiding had moeten vinden voor een vergoeding van het griffierecht en een veroordeling van de korpschef in de proceskosten van appellanten. Deze beroepsgrond slaagt. Nu de korpschef bij het voeren van verweer in beroep heeft onderkend dat in bezwaar verzuimd was de functiebeschrijving op het onder 2.4 genoemde onderdeel aan te passen en dit heeft hersteld, moet worden geconcludeerd dat de korpschef het bestreden besluit op dit punt heeft verlaten. Dat, zoals de korpschef heeft gesteld, de aanpassing geen wijziging brengt in de taken van appellanten doet daaraan niet af. Nu het bezwaar mede betrekking had op dit onderdeel, kan niet worden gesproken van het ambtshalve herstellen van een fout. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.3.1.
Appellanten hebben voorts de juistheid bestreden van het oordeel van de rechtbank dat niet in de functiebeschrijving vermeld hoeft te worden dat zij begeleidende en coachende werkzaamheden verrichten. Daartoe hebben zij erop gewezen dat zij instructies geven aan studenten van de politieschool die als korpsopdracht de proeve van bekwaamheid ‘controle wapenkluizen’ moeten afleggen. Die instructie kost inclusief het controleren en aftekenen van de beoordelingslijst per collega enkele uren en gaat verder dan de in de functiebeschrijving opgenomen rol van vraagbaak.
4.3.2.
Uit de gedingstukken en de ter zitting bij de Raad door partijen gegeven toelichting komt naar voren dat appellant[appellant 2]en appellante [appellant 3] in de referteperiode de onder 4.3.1 bedoelde instructie slechts incidenteel hebben gegeven. Reeds op grond hiervan is er in hun geval geen sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden als bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp.
4.3.3.
Appellant[appellant 1], die als taakaccent de Wet wapens en munitie heeft, heeft deze instructies in de referteperiode aan groepen van steeds twee of drie collega’s gegeven. Partijen zijn het erover eens dat hij in die periode hieraan in totaal ongeveer tienmaal ruim een half dagdeel ofwel ongeveer 30 uur heeft besteed. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het hier weliswaar gaat om meer dan incidentele werkzaamheden, maar dat deze onder te brengen zijn onder ‘overige werkzaamheden, die passen binnen het takenpakket van de afdeling’. Daarom hoeven deze werkzaamheden niet afzonderlijk in de functiebeschrijving te worden vermeld. Bij dit oordeel weegt naast de geringe omvang van de werkzaamheden mee dat het gaat om eenmalige, kortdurende instructies aan steeds andere studenten, zodat de continuïteit ontbreekt die bij coaching of begeleiding wel aanwezig is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen voor zover daarbij de bezwaren op het onder 2.4 genoemde onderdeel niet gegrond zijn verklaard. Nu de functiebeschrijving op dit punt al is aangepast, kan een opdracht aan de korpschef om een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen achterwege blijven.
5.
Er bestaat aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellanten. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep. De reiskosten van appellant Ensink worden begroot op € 9,- in beroep en € 40,60 in hoger beroep. De reiskosten van zowel appellant [appellant 2] als van appellante [appellant 3] worden begroot op € 10,38 in beroep en € 43,38 in hoger beroep. Het totaalbedrag van de proceskosten is € 2.105,12.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 30 juli 2012 gegrond en vernietigt die besluiten
voor zover voor zover daarbij de bezwaren op het onder 2.4 genoemde onderdeel niet
gegrond zijn verklaard;
- bepaalt dat de korpschef aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 1.185,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 2.105,12.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P. Uijtdewillegen

RB