ECLI:NL:CRVB:2014:209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
12-4653 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van vermogen in gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die sinds 2 november 1995 in gemeenschap van goederen was gehuwd met P, had op 28 juni 2011 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum, omdat het vermogen van appellante en haar kinderen de voor een eenoudergezin geldende grens van het vrij te laten vermogen overschreed. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de te beoordelen periode voor de aanvraag om bijstand liep van 28 juni 2011 tot en met 25 augustus 2011. Appellante voerde aan dat zij niet redelijkerwijs kon beschikken over de tegoeden op haar bankrekeningen, omdat deze in de gemeenschap van goederen met P vielen en er geen scheiding en deling had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat het feit dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, de veronderstelling rechtvaardigt dat het tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Appellante had de mogelijkheid om de tegoeden aan te wenden voor haar noodzakelijke kosten van bestaan.

De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet over de tegoeden kon beschikken en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.

Uitspraak

12/4653 WWB
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2012, 12/302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.Y. Hofstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hofstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Diepenbroek.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is sedert 2 november 1995 in gemeenschap van goederen gehuwd met
[naam P.] (P). Zij hebben samen twee kinderen die zijn geboren in 1998 en 2000.
1.2.
Appellante heeft zich op 28 juni 2011 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 16 augustus 2011 heeft zij de aanvraag om bijstand ingediend. Appellante heeft op het aanvraagformulier vermeld dat zij in april 2011 door P is verlaten en dat zij gezamenlijk woont met haar twee kinderen. Bij besluit van 25 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellante en haar kinderen de voor een eenoudergezin geldende grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt en dat appellante daarom geen recht heeft op bijstand. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de tegoeden op de bankrekeningen die op naam van appellante en op naam van haar kinderen staan behoren tot het vermogen waarover het eenoudergezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 28 juni 2011 tot en met 25 augustus 2011.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat zij gedurende de hier te beoordelen periode niet redelijkerwijs kon beschikken over de tegoeden op haar bankrekeningen en op die van haar kinderen omdat zij in gemeenschap van goederen was gehuwd met P en scheiding en deling van de gemeenschap niet had plaatsgevonden. Zij kon daarom niet beschikken over meer dan de helft van de tegoeden op de betreffende rekeningen. Daarvan uitgaande ging het vermogen van appellante en haar kinderen de voor een eenoudergezin geldende grens van het vrij te laten vermogen niet te boven.
4.3.
Het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante daar niet in is geslaagd. De omstandigheid dat de tegoeden op de bankrekeningen van appellante in de gemeenschap van goederen met P vielen en geen scheiding en deling had plaatsgevonden, brengt niet mee dat appellante niet redelijkerwijs over die tegoeden kon beschikken. Appellante had immers de mogelijkheid om die tegoeden feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.4.
Uit wat onder 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2014.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) S.K. Dekker

IJ