ECLI:NL:CRVB:2014:2084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
14-138 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagvoorstel aan de Minister niet appellabel besluit

In deze zaak heeft appellante, een gerechtsauditeur bij de Centrale Raad van Beroep, beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur van de Raad, waarin een voorstel tot ontslag aan de Minister van Veiligheid en Justitie werd gedaan. Dit voorstel, gedateerd 3 mei 2013, werd door het bestuur niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd, waardoor het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie.

De Raad overweegt dat het ontslagvoorstel niet gericht is op rechtsgevolg, maar enkel een verzoek aan de Kroon inhoudt om een besluit te nemen. Dit betekent dat het voorstel geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De Raad wijst erop dat de wetgeving rondom de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren, en in het bijzonder de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, van invloed is op de bevoegdheid van de Raad om te oordelen over dergelijke zaken. De Raad concludeert dat gerechtsauditeurs niet onder de definitie van rechterlijke ambtenaren vallen zoals bedoeld in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra).

De Raad stelt vast dat het bestreden besluit, dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaart, in rechte stand kan houden. De Raad verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/138 AW
Datum uitspraak: 18 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van de Centrale Raad van Beroep (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.L. Gerrits, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur van 28 november 2013.
Namens het bestuur heeft mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gerrits. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Van Heukelom-Verhage en mr. H.C.P. Venema.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is bij koninklijk besluit van 8 juni 2006 benoemd tot gerechtsauditeur bij de Centrale Raad van Beroep (Raad). Het bestuur heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (minister) bij brief van 3 mei 2013 het voorstel gedaan om een voordracht te doen voor een koninklijk besluit, waarbij appellante ontslag wordt verleend (ontslagvoorstel).
2.
Het tegen het ontslagvoorstel gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 november 2013 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat dit voorstel niet op rechtsgevolg gericht is en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
In beroep heeft appellante het standpunt gehandhaafd dat het ontslagvoorstel wel op rechtsgevolg is gericht en dat ook de omstandigheden in een situatie als deze aanleiding zijn om tegen een dergelijk ontslagvoorstel rechtsmiddelen te kunnen aanwenden.
De bevoegdheid van de Raad
4.
Ambtshalve overweegt de Raad het volgende.
4.1.
Tot de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013 (Stb 2012, 682) was de Raad op grond van artikel 47 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bevoegd om in eerste aanleg te oordelen op beroepen tegen besluiten of andere handelingen waarbij een rechterlijk ambtenaar als zodanig belanghebbende was. Dit gold ook voor gerechtsauditeurs bij de Raad, omdat de Wrra (behoudens artikel 5b) ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Beroepswet op hen van overeenkomstige toepassing is verklaard.
4.2.
Bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht is de bevoegdheid van de Raad als bijzondere bestuursrechter in eerste aanleg vastgelegd in Bijlage 2 bij de Awb. In artikel 3 van Bijlage 2 worden onder meer besluiten ingevolge de Wrra, waarbij een rechterlijk ambtenaar als zodanig belanghebbende is, genoemd.
4.3.
Nu gerechtsauditeurs bij de Raad geen rechterlijk ambtenaar als bedoeld in de Wrra zijn en de Wrra op hen slechts van overeenkomstige toepassing is verklaard, kunnen zij naar de letterlijke tekst niet onder het bereik van artikel 3 van Bijlage 2 bij de Awb worden gebracht. In aanmerking genomen echter, dat in de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht geen aanwijzing te vinden is voor een oogmerk tot wijziging van de tot 1 januari 2013 geldende regeling en door het Ministerie van Veiligheid en Justitie inmiddels stappen worden gezet om de (onder meer voor gerechtsauditeurs bij de Raad) onbedoelde verandering van de geldende rechtsgang te herstellen, ziet de Raad voldoende grond om zich bevoegd te achten op het beroep van appellante te beslissen.
Het bestreden besluit
5.1.
Op grond van artikel 35 van het - ook op appellante toepasselijke - Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt - voor zover hier van belang - een rechterlijk ambtenaar ontslag verleend door het gezag dat bevoegd is tot benoeming in het ambt dat de rechterlijk ambtenaar vervult, met dien verstande dat niet wordt beslist onderscheidenlijk een voordracht wordt gedaan dan nadat de functionele autoriteit hierover heeft geadviseerd dan wel een voorstel hiervoor heeft gedaan.
5.2.
In artikel 2, zesde lid, van de Wrra is neergelegd dat de benoeming van een gerechtsauditeur in vaste dienst geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van de minister.
5.3.
Het voorstel van het bestuur, de functionele autoriteit, is niet gericht op rechtsgevolg, maar is er op gericht dat de Kroon een besluit, een publiekrechtelijke rechtshandeling gericht op rechtsgevolg, zal nemen. Het voorstel bracht geen wijziging in de rechtspositie van appellante. Gewezen wordt op de vaste rechtspraak van de Raad dat het in ambtenarenkwesties veel voorkomende ‘voornemen tot ontslag’ geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is (uitspraak van 12 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9527 en TAR 2008, 1).
5.4.
Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, doet niet af aan het vorenstaande. Het bestreden besluit kan dus in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond verklaard worden.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Lubberdink als voorzitter en C.J. Borman en
R. van der Spoel als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014.
(getekend) H.G. Lubberdink
(getekend) S.K. Dekker

HD