ECLI:NL:CRVB:2014:2056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de intrekking van de nabestaandenuitkering en herziening van de AOW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellante ontving tot 1 juli 2011 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en vanaf die datum een AOW-uitkering voor ongehuwden. Naar aanleiding van een melding over haar woon- en leefsituatie heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek wees uit dat appellante samenwoonde met een andere persoon, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Svb heeft daarop de nabestaandenuitkering ingetrokken en de AOW-uitkering herzien naar een pensioen voor gehuwden. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de zitting bij de rechtbank en dat de rechtbank zich heeft gebaseerd op een foutieve rapportage van de gemeente. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Svb de onderzoeksresultaten terecht heeft betrokken bij de beoordeling van de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van appellante en de andere betrokken persoon voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, ongeacht het ontbreken van een affectieve relatie. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.