ECLI:NL:CRVB:2014:2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
14-1083 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstand en terugvordering voorschotten

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. van Dinter, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet woonachtig was op het opgegeven adres, hetgeen cruciaal was voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 4 februari 2013 was verzoekster niet aanwezig en de bewoners van het pand kenden haar niet. De rechtbank had eerder de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam bevestigd, evenals de terugvordering van betaalde voorschotten van € 785,-. Verzoekster voerde aan dat zij tijdens het huisbezoek als vrijwilliger bij een buurtvereniging was en dat de termijn voor het reageren op een uitnodiging voor een gesprek te kort was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het opgegeven adres woonde en dat de door haar aangevoerde redenen niet voldoende waren om de afwijzing van de bijstandsaanvraag te weerleggen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1083 WWB-VV, 14/1084 WWB
Datum uitspraak: 10 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2014, 13/2895 (aangevallen uitspraak). Tevens heeft mr. Van Dinter namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Verzoekster is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster heeft op 20 december 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Daarbij heeft verzoekster meegedeeld dat zij vanaf 19 december 2012 een kamer bewoonde op het adres [adres]. Volgens de door haar overgelegde huurovereenkomst ging het om de huur van een kamer op dat adres
“op de 2e + 3e voor” met ingang van 12 december 2012, voor een huurprijs van € 375,- per maand.
1.2.
Op 4 februari 2013 omstreeks 19.55 uur heeft een onaangekondigd huisbezoek aan dat adres plaatsgevonden. Verzoekster is daar niet aangetroffen. Bewoners van het betreffende pand kenden verzoekster niet. De volgende dag, 5 februari 2013, hebben twee medewerkers van de sociale dienst om 12.10 uur een uitnodiging voor verzoekster in de brievenbus van genoemd pand gedeponeerd om te verschijnen voor een gesprek op 6 februari 2013 om 10.00 uur in het kantoor van de Stadsmarinier, [naam straat]. Verzoekster is zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Bij besluiten van 12 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 april 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van verzoekster afgewezen, respectievelijk de betaalde voorschotten ten bedrage van € 785,- van verzoekster teruggevorderd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij tijdens het huisbezoek op 4 februari 2013 niet aanwezig was omdat zij die avond als vrijwilligster actief was bij de wekelijkse bingoavond van een buurtvereniging. Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat haar een te korte termijn is gegeven om te kunnen voldoen aan de uitnodiging voor een gesprek op 6 februari 2013 om 10.00 uur. Die uitnodiging is namelijk door medewerkers van de sociale dienst in de brievenbus gedeponeerd op een tijdstip waarop Post.NL de post al had bezorgd, zodat er voor verzoekster geen aanleiding bestond de brievenbus nogmaals te ledigen. Er resteerde vervolgens een te korte termijn om nog op de uitnodiging te kunnen reageren, aldus verzoekster.
4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 20 december 2012, de datum waarop verzoekster zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 12 februari 2013, de datum van het besluit tot afwijzing.
4.5.
Bij een aanvraag om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De betrokkene is onder meer verplicht juiste en volledige informatie over zijn woon- en leefsituatie te verschaffen, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde hier van belang woonachtig was op het door haar opgegeven adres, [adres]. De aangevoerde omstandigheid dat zij tijdens het huisbezoek op 4 februari 2013 niet thuis was in verband met een bingoavond, doet niet af aan de bevindingen bij dat huisbezoek die er op wijzen dat verzoekster daar niet woonde. Van belang daarbij is dat één van de in de huurovereenkomst genoemde kamers leegstond (tweede verdieping, voorzijde) en dat de andere in die overeenkomst genoemde kamer (derde verdieping, voorzijde) door andere personen werd bewoond. De overige twee kamers van het pand werden eveneens door andere personen gehuurd. Die personen waren aanwezig en hebben aan de medewerkers van de sociale dienst meegedeeld dat zij verzoekster niet kenden.
4.7.
Ook de grond dat verzoekster een te korte termijn is gegeven om te kunnen voldoen aan de uitnodiging voor een gesprek op 6 februari 2013, slaagt niet. Hierbij is het volgende van belang. Uit de toevoeging bij het rapport “aanvraag WWB levensonderhoud” blijkt dat verzoekster op 7 februari 2013 telefonisch contact heeft opgenomen met de sociale dienst. Zij heeft toen verklaard dat zij na de bingoavond op 4 februari 2013 bij een vriendin is blijven slapen en dat zij pas op woensdagavond 6 februari 2013 weer terug gegaan is naar het uitkeringsadres. Daar heeft zij voor het eerst de uitnodigingsbrief gezien. Overigens had verzoekster op dinsdag 5 februari 2013 overdag van haar ex-partner gehoord dat medewerkers van de sociale dienst zijn woning hadden bezocht voor het afleggen van een huisbezoek en dat die ex-partner daaraan niet heeft willen meewerken. Gelet op de visie van verzoekster heeft een te korte uitnodigingstermijn, door verzoekster gesteld op 9 uur en 50 minuten, hier geen directe rol gespeeld bij het niet voldoen aan de uitnodiging. Appellante is met name vanwege haar afwezigheid van maandagavond 4 februari 2013 tot woensdagavond 6 februari 2013, niet op gesprek verschenen. Het valt haar te verwijten dat zij van die tijdelijke afwezigheid tevoren geen mededeling heeft gedaan. Ook nadat verzoekster op 5 februari 2013 van haar
ex-partner had vernomen dat er medewerkers van de sociale dienst aan zijn deur waren geweest, heeft verzoekster niet direct contact opgenomen met de sociale dienst. Als gevolg van deze handelwijze van verzoekster heeft het geplande gesprek op 6 februari 2013 niet kunnen plaatsvinden. Dit heeft er toe geleid dat de woonsituatie van verzoekster onduidelijk is gebleven.
4.8.
Gelet op 4.5 tot en met 4.7 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster niet heeft voldaan aan de op haar ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting en dat op grond daarvan niet is vast te stellen of en, zo ja, in welke mate zij in de te beoordelen periode verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. De aanvraag is terecht afgewezen. Dit betekent dat ook de voorschotten van € 785,- terecht zijn teruggevorderd.
4.9.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.10.
Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Uijtdewillegen

RB