ECLI:NL:CRVB:2014:201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- C.G. Kasdorp
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 27 februari 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had een aanvraag ingediend voor hulp bij het starten van een autohandel, waarvoor hij toestemming kreeg om zich voor te bereiden op het zelfstandig ondernemerschap. Echter, er ontstond een vermoeden dat appellant al eerder in de autohandel actief was, wat leidde tot een onderzoek door de sociale recherche. Dit onderzoek onthulde dat appellant werkzaamheden verrichtte in de autohandel zonder dit te melden, wat in strijd was met zijn inlichtingenverplichting.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstand gedeeltelijk gegrond verklaarde. De Raad oordeelde dat appellant had moeten begrijpen dat zijn activiteiten invloed hadden op zijn recht op bijstand. De Raad benadrukte dat niet alleen de daadwerkelijk ontvangen inkomsten relevant zijn, maar ook de inkomsten die redelijkerwijs hadden kunnen worden verworven op basis van de verrichte werkzaamheden.
De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand over bepaalde periodes terecht was, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.