ECLI:NL:CRVB:2014:2007
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering en de behandeling van niet-genoten vakantiedagen bij de vaststelling van het maatmaninkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellant, die psychische klachten had, was eerder uitgevallen uit zijn werk en had geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 29 december 2011 medegedeeld dat appellant met ingang van 5 januari 2012 geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 16 april 2012 bevestigd, waarop appellant in beroep ging.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de beroepsgrond dat het Uwv het maatmaninkomen onjuist had berekend, niet standhield. Appellant had niet aangetoond dat de uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen een structureel onderdeel van zijn loon was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat het bedrag aan niet-genoten vakantiedagen ten onrechte niet was meegenomen bij de vaststelling van het maatmaninkomen. Hij stelde dat de berekening van het maatmaninkomen op dezelfde wijze zou moeten plaatsvinden als de vaststelling van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet (WW).
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de betaling van niet-genoten vakantiedagen buiten beschouwing had gelaten bij de vaststelling van het maatmaninkomen. De Raad bevestigde dat de begrippen maatmaninkomen en dagloon van elkaar verschillen en dat het Uwv niet verplicht was om de berekeningswijze van het dagloon te volgen. Gelet op deze overwegingen werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.