ECLI:NL:CRVB:2014:2003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. Appellante, die sinds 1 mei 2009 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar slechts een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante op 29 april 2011 niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door de bezwaarverzekeringsarts werd onderschreven. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden die op de datum van het besluit relevant zijn. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kon worden aangemerkt. De bezwaarverzekeringsarts had op basis van medische gegevens geconcludeerd dat er een kans op verbetering bestond, en de Raad vond dat de rechtbank deze conclusie terecht had onderschreven.
De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.