ECLI:NL:CRVB:2014:2003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
12-3731 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. Appellante, die sinds 1 mei 2009 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar slechts een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante op 29 april 2011 niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door de bezwaarverzekeringsarts werd onderschreven. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden die op de datum van het besluit relevant zijn. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kon worden aangemerkt. De bezwaarverzekeringsarts had op basis van medische gegevens geconcludeerd dat er een kans op verbetering bestond, en de Raad vond dat de rechtbank deze conclusie terecht had onderschreven.

De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/3731 WIA
Datum uitspraak: 13 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
23 mei 2012, 11/1255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als administratief
medewerkster, is op 1 mei 2009 vanwege psychische klachten uitgevallen. Nadien heeft zij lichamelijke klachten ontwikkeld na een val van een trap in november 2010. Tevens is er sprake van onder meer longklachten.
1.2. Naar aanleiding van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante een aantal forse lichamelijke en geestelijke beperkingen heeft. Die beperkingen zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts heeft de verwachting geuit dat in de loop van de maanden verbetering zal optreden en heeft daarom een heronderzoek gepland voor over zes maanden. Op basis van de FML bleek dat appellante niet met gangbare arbeid kon worden belast. Bij besluit van 25 mei 2011 heeft het Uwv appellante om die reden met ingang van 29 april 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt.
1.3. Appellante heeft in bezwaar tegen dit besluit naar voren gebracht dat zij van mening is dat aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten dient te worden toegekend. De bezwaarverzekeringsarts heeft mede op basis van de informatie van de behandelend sector verkregen geconcludeerd dat de inschatting van de verzekeringsarts over de kans op verbetering van zowel de lichamelijke als psychische klachten onderschreven kan worden. Bij beslissing op bezwaar van 7 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er op
29 april 2011 geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRvB:2009:BH1896), het beoordelingskader over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid beschreven en is vervolgens tot het oordeel gekomen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kan worden aangemerkt.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte is geoordeeld dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De medische situatie is na de datum in geding onveranderd gebleven en de bezwaarverzekeringsarts had bij de heroverweging in bezwaar alle feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordeden moeten betrekken. Nu dat is nagelaten, is sprake van een onvoldoende gemotiveerd besluit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of appellante gezien haar medische situatie duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Zoals de Raad in onder andere de onder 2 genoemde uitspraak van 4 februari 2009 heeft geoordeeld moet bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA een inschatting worden gemaakt van de herstelkansen, in de zin van de functionele mogelijkheden van de verzekerde en dient de inschatting van de kans op herstel te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn.
4.4.
In het geval bezwaar is gemaakt tegen een besluit waarin is bepaald dat de betrokkene op een bepaalde datum niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, vloeit uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voort dat ook ten aanzien van de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een heroverweging dient plaats te vinden. Dit brengt met zich dat de bezwaarverzekeringsarts, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn, beoordeelt of de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid op een bepaalde datum gehandhaafd moet blijven.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kan worden aangemerkt, wordt onderschreven. Daarbij wordt van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts op basis van informatie van de behandelend sector heeft kunnen concluderen dat aannemelijk is dat betrokkene met het staken van roken en alcohol en door verdere uitbreiding van activiteiten op het vlak van lichtere werkzaamheden meer zal kunnen. De feiten en omstandigheden die zich na de datum in geding hebben voorgedaan, zijn door de bezwaarverzekeringsarts terecht buiten beschouwing gelaten. De beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts ziet immers uitsluitend op de vraag of de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid op 29 april 2011 in stand kan blijven. Een mogelijke verslechtering na deze datum kan geen rol van betekenis spelen bij deze inschatting. Tot slot heeft appellante in hoger beroep geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de duurzaamheid van appellantes arbeidsongeschiktheid.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting

IJ