ECLI:NL:CRVB:2014:2002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
12-3139 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA met vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 71%

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan appellant, die zich op 6 januari 2009 ziek meldde vanwege lage rugklachten, hartklachten en psychische klachten. Appellant, geboren in 1954 en laatstelijk werkzaam als voltijds senior IT-consultant, heeft in oktober 2010 een uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft daarop medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts T.J. Duivenvoorden stelde vast dat appellant medische beperkingen had, die zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige J.C. van Moorsel berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 71,47% en het Uwv kende appellant per 4 januari 2011 een loongerelateerde uitkering toe, waarbij de arbeidsongeschiktheid op 71% werd vastgesteld.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep P. van Zalinge de eerdere beoordeling in grote lijnen onderschreef. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. Oosterveld bevestigde de arbeidskundige beoordeling, maar stelde het verlies aan verdiencapaciteit vast op 68,7% door een verlaging van het gehanteerde maatmaninkomen. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem oordeelde in de aangevallen uitspraak dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was.

Appellant ging in hoger beroep en stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij de door het Uwv voorgehouden functies niet kon vervullen. Hij overhandigde een rapport van prof. dr. J.C. Koetsier, waarin werd gesteld dat hij te licht beperkt was geacht ten aanzien van rugbelasting. Het Uwv voerde in hoger beroep een rapport in van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Zalinge en handhaafde het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat er geen medische redenen waren voor een verdere urenbeperking en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, maar het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,56.

Uitspraak

12/3139 WIA
Datum uitspraak: 13 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
24 april 2012, 11/4429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren [in]1954, was laatstelijk werkzaam als voltijds senior
IT-consultant. Op 6 januari 2009 heeft hij zich ziek gemeld in verband met lage rugklachten. Daarnaast zijn hartklachten en psychische klachten opgekomen.
1.2. Appellant heeft in oktober 2010 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Verzekeringsarts T.J. Duivenvoorden heeft vastgesteld dat appellant in aanmerking te nemen medische beperkingen heeft en heeft die opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Arbeidsdeskundige J.C. van Moorsel heeft met inachtneming van deze FML een aantal functies voor appellant geselecteerd en op grond van het mediane loon van de functies telefonist-receptionist-typist (SBC-code 315120), administratief medewerker-correspondent (SBC-code 515100) en administratief medewerker-beginnend (SBC-code 315090) het verlies aan verdiencapaciteit van appellant berekend op 71,47%. Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het Uwv per
4 januari 2011 - in aansluiting op de wachttijd van 104 weken - op grond van de Wet WIA een loongerelateerde uitkering (LGU) aan appellant toegekend waarbij de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 71%. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Verzekeringsarts bezwaar en beroep P. van Zalinge heeft de medische beoordeling van verzekeringsarts Duivenvoorden in haar rapport van 10 mei 2011 in grote lijnen onderschreven. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. Oosterveld in zijn rapport van 1 juli 2011 de arbeidskundige beoordeling van arbeidsdeskundige Van Moorsel onderschreven, met dien verstande dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant nader is berekend op 68,7% wegens een verlaging van het gehanteerde maatmaninkomen. Bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant onder verwijzing naar genoemde rapporten ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Daartoe heeft hij evenals in beroep in hoofdzaak gesteld dat bij het bestreden besluit zijn medische beperkingen zijn onderschat, dat hij vanwege zijn medische beperkingen de door het Uwv voorgehouden functies niet kan vervullen, en dat het Uwv het maatmaninkomen onjuist heeft berekend. Ter onderbouwing van de stelling dat de medische beperkingen zijn onderschat, heeft appellant een rapport overgelegd van emeritus hoogleraar neurologie prof. dr. J.C. Koetsier van
25 juli 2012. Daarin is vermeld dat appellant bij de FML te licht beperkt is geacht ten aanzien van rugbelasting. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft prof. dr. Koetsier in aanvulling op zijn rapport van 25 juli 2012 te kennen gegeven dat appellant in verband met zijn rugklachten hooguit 4 uur per dag en 20 uur per week kan werken.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Zalinge van 29 november 2012. Prof. dr. J.C. Koetsier en verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Zalinge hebben nadien nog over en weer op elkaars stukken gereageerd.
Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om het bestreden besluit niet te handhaven wat betreft de medische besliscomponent. Wel heeft het Uwv bij brief van 6 maart 2014 meegedeeld dat het maatmaninkomen van appellant opnieuw is berekend en dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant in verband daarmee nader is vastgesteld op 72,72%.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Partijen verschillen er niet over van mening dat bij appellant sprake is van onder meer lage rugklachten die ertoe aanleiding geven voor hem arbeidsbeperkingen aan te nemen. In hoger beroep spitst de discussie tussen partijen zich uiteindelijk volledig toe op de beantwoording van de vraag of voor appellant op de datum in geding op medische gronden een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen dan die welke is opgenomen in de FML. De vraag of de door het Uwv aangenomen beperkingen moeten worden aangevuld met een nadere beperking voor het aantal uren per dag of per week dat appellant in staat is om arbeid te verrichten, wordt ontkennend beantwoord. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door appellant ingeschakelde deskundige niet heeft beargumenteerd dat er medische redenen zijn voor een nadere urenbeperking naast de reeds voor appellant aangenomen beperkingen. De door appellant overgelegde rapporten hebben dan ook niet geleid tot twijfel aan het door de verzekeringsartsen van het Uwv gegeven medische oordeel. In dit verband wordt opgemerkt dat een exacte diagnose niet altijd doorslaggevend is voor de vaststelling van de ernst van medische beperkingen bij het verrichten van arbeid.
4.2.
Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit wordt overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML, het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies telefonist-receptionist-typist (SBC-code 315120), administratief medewerker-correspondent (SBC-code 515100) en administratief medewerker-beginnend (SBC-code 315090) voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten. In de FML is aangenomen dat appellant ten hoogste een uur achtereen kan zitten, terwijl in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies veel afwisseling in houding naar eigen inzicht mogelijk is.
4.3.
Uit punt 4.1 en punt 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Gelet op de hangende hoger beroep door het Uwv in het voordeel van appellant gewijzigde berekening van het maatmaninkomen, is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant heeft gemaakt in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.948,- voor verleende rechtsbijstand en op € 32,56 voor gemaakte reis- en verblijfkosten, tezamen € 1.980,56. Voor vergoeding van de kosten van de door appellant ingeschakelde deskundige is geen grond nu het bestreden besluit in rechte stand heeft gehouden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.980,56;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van M. M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.M. Spaans
GdJ