In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan appellant, die zich op 6 januari 2009 ziek meldde vanwege lage rugklachten, hartklachten en psychische klachten. Appellant, geboren in 1954 en laatstelijk werkzaam als voltijds senior IT-consultant, heeft in oktober 2010 een uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft daarop medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts T.J. Duivenvoorden stelde vast dat appellant medische beperkingen had, die zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige J.C. van Moorsel berekende het verlies aan verdiencapaciteit op 71,47% en het Uwv kende appellant per 4 januari 2011 een loongerelateerde uitkering toe, waarbij de arbeidsongeschiktheid op 71% werd vastgesteld.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep P. van Zalinge de eerdere beoordeling in grote lijnen onderschreef. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. Oosterveld bevestigde de arbeidskundige beoordeling, maar stelde het verlies aan verdiencapaciteit vast op 68,7% door een verlaging van het gehanteerde maatmaninkomen. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem oordeelde in de aangevallen uitspraak dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was.
Appellant ging in hoger beroep en stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat hij de door het Uwv voorgehouden functies niet kon vervullen. Hij overhandigde een rapport van prof. dr. J.C. Koetsier, waarin werd gesteld dat hij te licht beperkt was geacht ten aanzien van rugbelasting. Het Uwv voerde in hoger beroep een rapport in van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Zalinge en handhaafde het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat er geen medische redenen waren voor een verdere urenbeperking en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, maar het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,56.