ECLI:NL:CRVB:2014:200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- C.G. Kasdorp
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 7 augustus 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft na een tip in september 2011 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, omdat er vermoedens waren dat appellante weer samenwoonde met haar echtgenoot, met wie zij drie minderjarige kinderen heeft. Na observaties en verhoren concludeerde het college dat appellante en haar echtgenoot een gezamenlijke huishouding voerden, wat zij niet hadden gemeld. Hierdoor werd de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en werd een bedrag van € 50.362,30 teruggevorderd.
De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had aangelegd door te toetsen aan de vraag of appellante en haar echtgenoot een gezamenlijke huishouding voerden, terwijl de relevante vraag was of appellante als ongehuwd kon worden aangemerkt omdat zij duurzaam gescheiden leefde. De Raad concludeerde dat appellante en haar echtgenoot niet feitelijk duurzaam gescheiden leefden, en dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond, en bevestigde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellante.