ECLI:NL:CRVB:2014:1988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-3532 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over aanvraag bijstandsverlening en opgevraagde bankafschriften

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 10 juni 2014, wordt de aanvraag van appellante om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) behandeld. Appellante had op 6 februari 2012 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Waalre had deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat appellante niet de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. Het college had appellante verzocht om deze afschriften, maar appellante verklaarde dat de bankrekening waarop de afschriften betrekking hadden, was opgeheven en dat zij niet over de gevraagde documenten kon beschikken.

De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte de bankafschriften van appellante heeft opgevraagd, aangezien deze niet bestonden. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de aanvraag van appellante inhoudelijk moet worden behandeld. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat, mocht de Raad de aangevallen uitspraak niet volgen, appellante bijstand zal worden verleend met ingang van de datum van de aanvraag.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opvragen van gegevens door het college en de noodzaak om rekening te houden met de feitelijke situatie van de aanvrager. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.

Uitspraak

13/3532 WWB-T
Datum uitspraak: 10 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2013, 13/474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Waalre (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Namens appellante is verschenen mr. Van de Wiel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Rijkers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 6 februari 2012 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 23 februari 2012 heeft het college appellante verzocht om voor 1 maart 2012 nadere gegevens in te leveren, waaronder de afschriften van de Rabobankrekening van haar zoon G.O.R. Albertzoon (zoon) over de periode van 12 oktober 2011 tot en met
11 januari 2012 (bankafschriften). Op 29 februari 2012 heeft appellante een aantal gegevens ingeleverd, maar niet de gevraagde bankafschriften. Bij brief van 29 februari 2012 heeft het college appellante verzocht dit verzuim voor 8 maart 2012 te herstellen. Op 8 maart 2012 heeft appellante een groot aantal stukken overgelegd. Bij die gelegenheid heeft appellante over de gevraagde bankafschriften schriftelijk verklaard dat die bankrekening is opgezegd, dat zij niet beschikt over de gevraagde bankafschriften, maar dat zij binnen zes weken een laatste afschrift van die bankrekening zal ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten de aanvraag van appellante niet in behandeling te nemen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, ondanks de haar geboden termijnen om het verzuim te herstellen, de gevraagde bankafschriften niet heeft ingeleverd.
1.4.
In bezwaar heeft appellante een op 24 april 2012 gedateerd mutatieoverzicht van de betreffende Rabobankrekening van haar zoon overgelegd. Daaruit komt naar voren dat de rekening op 2 januari 2012 is opgeheven en dat zowel het beginsaldo op 3 januari 2011 als het eindsaldo op 2 januari 2012 € 0,00 bedroeg.
1.5.
Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellante onvoldoende pogingen heeft ondernomen om de gevraagde bankafschriften te bemachtigen en in te leveren.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft betoogd dat zij niet beschikte en ook niet kon beschikken over de door het college verlangde bankafschriften. Het ging om een opgeheven rekening waarop in het laatste jaar geen mutaties hebben plaatsgevonden en waarover de bank geen afschriften aan appellante heeft verstrekt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is namens het college verklaard dat de betreffende bankafschriften ten onrechte van appellante zijn opgevraagd, omdat vast is komen te staan dat appellante ten tijde van de aanvraag niet daarover beschikte en daarover evenmin de beschikking kon krijgen, omdat die afschriften niet bestonden.
4.2.
Gelet op dit nadere standpunt van het college treft het hoger beroep doel. Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
4.3.
In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Evenmin kan de Raad zelf in de zaak voorzien. De Raad ziet daarom aanleiding om het college op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de aanvraag van appellante inhoudelijk wordt behandeld. Daarbij wijst de Raad er volledigheidshalve op dat namens het college ter zitting van de Raad is verklaard dat, mocht de Raad de aangevallen uitspraak niet volgen, aan appellante bijstand zal worden verleend met ingang van de datum van de aanvraag.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD