ECLI:NL:CRVB:2014:1985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 20 april 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen de intrekking ongegrond verklaarde. De intrekking vond plaats omdat appellante niet de gevraagde informatie heeft verstrekt over haar verblijfplaats. Appellante had op 24 oktober 2011 een stopkaart ingediend, waarin zij aangaf dat zij op 3 mei 2008 naar België was verhuisd. De sociale dienst heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit dit onderzoek bleek dat appellante op 21 oktober 2011 de huur van haar woning in Rotterdam had opgezegd en dat zij volgens Belgische autoriteiten vanaf 7 april 2009 op een Belgisch adres stond ingeschreven.
Tijdens het rechtmatigheidsgesprek ontkende appellante dat zij de huur had opgezegd en beweerde zij dat haar identiteit mogelijk was misbruikt. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand per 1 november 2011 ingetrokken, omdat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken. De Raad oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante in België verbleef en dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om informatie te verstrekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, omdat het college niet kon vaststellen of appellante nog recht had op bijstand.