ECLI:NL:CRVB:2014:1980
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WUBO-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een WUBO-uitkering door appellante, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië. Appellante had eerder, in maart 1995, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld als gevolg van oorlogsgeweld. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante, waaronder een gemengde angststoornis en depressieve stoornis, niet in causaal verband staan met de oorlog, maar samenhangen met persoonlijke omstandigheden zoals het overlijden van haar echtgenoot en haar mobiliteitsbeperkingen.
De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs G.L.G. Kho en A.J. Maas in overweging genomen, die beiden concludeerden dat de klachten van appellante niet gerelateerd zijn aan de internering tijdens de Japanse bezetting. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad deugdelijk was voorbereid en voldoende gemotiveerd. Appellante had geen nieuwe medische gegevens of omstandigheden aangedragen die de eerdere beoordelingen konden weerleggen.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende medische onderbouwing bij aanvragen voor WUBO-uitkeringen en bevestigt dat de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad werd bevestigd.