ECLI:NL:CRVB:2014:1978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-845 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een besluit inzake de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om herziening van een eerder besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had in 2008 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), welke aanvraag was afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat hij was getroffen door oorlogsgeweld. Appellant heeft in 2011 opnieuw een verzoek ingediend, dat ook werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek van 2011 terecht als herzieningsverzoek werd aangemerkt. De toetsing van het bestreden besluit vond plaats aan de hand van artikel 61, derde lid, van de Wubo, waarbij de Raad slechts met terughoudendheid kan toetsen of er nieuwe feiten of gegevens zijn die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Appellant heeft een nieuwe getuige aangedragen, maar de Raad oordeelde dat deze verklaring niet overtuigend genoeg was in het licht van eerder beoordeelde gegevens. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Het beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met C.E.M. van Paddenburgh als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.

Uitspraak

13/845 WUBO
Datum uitspraak: 12 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 december 2012, kenmerk BZ01516043 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T. Vroom-van Berkel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1940 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in mei 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning op grond van de Wubo. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 28 november 2008 op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. In dat verband heeft verweerder overwogen dat van een internering tijdens de Japanse bezetting of de Bersiap-periode onvoldoende bevestiging is verkregen en verder niet is komen vast te staan dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen in Soerabaja tijdens de Japanse bezetting dan wel bij beschietingen tijdens zijn verblijf in hotel Medan in Soerabaja tijdens de Bersiap-periode. Tegen het besluit van 28 november 2008 is geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In december 2011 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 1 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van verweerder heeft appellant geen gegevens overgelegd die aanleiding geven de eerdere besluiten te herzien.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het verzoek van december 2011 is terecht aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 28 november 2008.
2.2.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.3.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. In bezwaar heeft appellant gewezen op een nieuwe getuige. Deze getuige, [naam getuige A.], heeft (telefonisch) aangegeven dat hij zeker weet dat appellant tijdens de Japanse bezetting in De Wijk en Lampersari geïnterneerd is geweest. Die verklaring is in het licht van andere en al eerder beoordeelde gegevens niet overtuigend genoeg. Appellant en [naam getuige A.] hebben blijkbaar wel in dezelfde straat gewoond, maar zij hebben elkaar pas na de oorlog leren kennen. Daarbij heeft het Nederlandse Rode Kruis geen (internerings)gegevens van appellant aangetroffen. Verder kan niet zonder betekenis zijn dat de vader van appellant in 1981 heeft verklaard dat zijn echtgenote niet geïnterneerd is geweest. Ook de broer van appellant heeft in het kader van zijn eigen aanvraag aangegeven tijdens de Japanse bezetting niet geïnterneerd te zijn geweest. Gegevens waaruit kan worden opgemaakt dat appellant tijdens de Japanse bezetting of Bersiap-periode wel geïnterneerd is geweest zijn ook nu niet verkregen. Appellant heeft nog gewezen naar een (op internet aangetroffen) namenlijst van Lampersari waarop de naam Bongers voorkomt, maar de voorletters van deze persoon komen niet overeen met de voorletters van zijn moeder.
2.4.
Gezien hetgeen onder 2.3 is overwogen kan het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de onder 2.2 omschreven terughoudende toets doorstaan. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD