ECLI:NL:CRVB:2014:1958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-2934 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag functieonderhoud door korpschef politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aanvraag tot functieonderhoud door een ambtenaar werkzaam bij de politie. De appellant, de korpschef van politie, heeft de aanvraag afgewezen op basis van de argumentatie dat de werkzaamheden van de betrokkene niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. De rechtbank had de afwijzing van de aanvraag eerder vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing herzien.

De betrokkene had een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, waarbij hij stelde dat zijn werkzaamheden gedurende de referteperiode wezenlijk afweken van zijn functie. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de korpsbeheerder als partij had aangemerkt in plaats van de appellant. De Raad heeft dit gebrek hersteld en de argumenten van de appellant beoordeeld. De Raad concludeert dat de werkzaamheden van de betrokkene, hoewel hij een coördinerende rol vervulde in het OGGZ-overleg, niet onder de definitie van coördinatie vallen zoals deze in de functiebeschrijving is vastgelegd.

De Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag tot functieonderhoud op goede gronden is gedaan. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen het besluit van 2 mei 2012 is ongegrond verklaard. De Raad heeft ook het besluit van 24 juni 2013 vernietigd, omdat dit besluit zijn grondslag heeft verloren. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2934 AW, 13/5074 AW
Datum uitspraak: 12 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 april 2013, 12/1569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats](betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil appellant in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Holland Noord (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. T.A. van Helvoort een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 24 juni 2013 een nader besluit genomen. Betrokkene heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Namens appellant zijn verschenen A.M.J. Bertelink en mr. A.M.A.C. Theunissen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit nieuwe stelsel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode). In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Betrokkene was werkzaam als [naam functie A.].
1.3. Op 6 mei 2011 heeft betrokkene een aanvraag gedaan om functieonderhoud. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft hij de formulieren van de jaargesprekken 2007 en 2008 overgelegd, alsmede zijn persoonlijk actieplan 2005.
1.4. Bij besluit van 11 november 2011, voor zover hier van belang, heeft appellant deze aanvraag afgewezen. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit). Aan deze besluitvorming is ten grondslag gelegd dat de door betrokkene aangevoerde taken en werkzaamheden passen binnen de functiebeschrijving. Naast de reguliere taken in het kader van de basispolitiezorg vervult betrokkene nog enkele specifieke taken, waaronder de deelname aan overlegstructuren, samenwerkingsverbanden en diverse commissies. Deze werkzaamheden zijn onder te brengen onder de hoofdtaak contacten: ‘opbouwen contacten in verzorgingsgebied/wijk’ en ‘advisering met betrekking tot initiatieven, vergunningen, klachten en problemen’.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft hieraan de grondslag gelegd dat betrokkene gedurende ten minste een jaar binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Ter zitting bij de rechtbank is namelijk door betrokkene onweersproken gesteld dat hij een voortrekkende rol heeft gespeeld in het overleg openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ-overleg). De gevallen die in het overleg besproken moesten worden werden bij betrokkene aangebracht en hij had de coördinatie hierover.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Betrokkene heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld.
4.
Het besluit van 24 juni 2013 wordt, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad stelt ambtshalve vast dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak niet appellant, maar de korpsbeheerder als partij heeft aangemerkt. Dit is niet juist, omdat op grond van artikel 5 van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 ten tijde van het doen van de aangevallen uitspraak appellant in de plaats was getreden van de korpsbeheerder. De Raad heeft dit gebrek hersteld.
5.2.1.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan de ambtenaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar afwijken van een hem in de referteperiode opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
5.2.2.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de - op artikel 6, negende lid, van het Bbp gebaseerde - Trfp maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
5.2.3.
Op grond van 4, aanhef en onder c, van de Trfp wijst het bevoegd gezag de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Trfp niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
5.3.
Appellant heeft aangevoerd dat bij het vastleggen van werkzaamheden in een functiebeschrijving in het voormalige korps Noord-Holland Noord onder ‘coördinatie’ werd verstaan: ‘verdeling van werkzaamheden over een groep medewerkers; planning, organisatie en prioritering van de inzet van medewerkers; aansturen van de activiteiten van een groep medewerkers en het bewaken van de kwaliteit van de werkzaamheden en waar nodig bijsturen.’ De Raad ziet geen aanleiding om deze begripsomschrijving voor onjuist te houden.
5.4.
Appellant heeft vervolgens betoogd dat de door betrokkene in de referteperiode verrichte werkzaamheden voor de OGGZ niet vallen onder de omschrijving ‘coördinatie’, maar onder de onder het kopje ‘contacten’ beschreven taken. Appellant wordt gevolgd in dit betoog. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bij de Raad wordt vastgesteld dat betrokkene in de referteperiode zorg droeg voor de informatieverstrekking ten behoeve van het OGGZ-overleg. De voorbereiding van het overleg bestond uit het inventariseren van informatie over personen. Deze informatie werd door de medewerkers van de basispolitiezorg van de groep Texel aangeleverd. Betrokkene koppelde de gemaakte afspraken tijdens het OGGZ-overleg werden vervolgens terug aan de medewerkers van de basispolitiezorg. Voor zover deze werkzaamheden van betrokkene als coördinatie kunnen worden aangemerkt, betreft het de coördinatie van het eigen werk. De onder 5.2 genoemde omschrijving ziet daarentegen op het coördineren van de werkzaamheden van anderen.
5.5.
Hieruit volgt dat de aanvraag tot functieonderhoud op goede gronden is afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.6.
Dit brengt mee dat aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 24 juni 2013 de grondslag is komen te ontvallen. Daarom wordt dat besluit vernietigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 mei 2012 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 24 juni 2013.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof

HD