ECLI:NL:CRVB:2014:1955
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om Wubo-uitkering wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een Wubo-uitkering. De appellant, geboren in 1936, had in mei 2012 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalig Nederlands-Indië. De Pensioen- en Uitkeringsraad, als verweerder, had de aanvraag afgewezen op 12 september 2012, omdat onvoldoende was aangetoond dat de appellant was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Tijdens de zitting op 1 mei 2014, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.C.M. van Berkel, heeft de Raad de argumenten van de appellant en de verweerder gehoord. De appellant stelde dat hij getuige was van mishandelingen van zijn vader door Japanners en dat hij zelf ook mishandeld was. Echter, de Raad oordeelde dat de verklaringen van de appellant en zijn zus niet voldoende waren om de betrokkenheid bij oorlogsgeweld aan te tonen. De Raad volgde het standpunt van de verweerder dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde mishandelingen en dat de vlucht van het gezin niet onder de Wubo viel.
De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat hij direct betrokken was bij oorlogsgeweld, zoals vereist door de Wubo. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Oomkens, en werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.