ECLI:NL:CRVB:2014:1938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
12-6453 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering studiefaciliteiten op grond van artikel 59, vierde lid, van het ARAR

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de weigering van studiefaciliteiten aan betrokkene, die werkzaam was bij een overheidsinstantie, op basis van artikel 59, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Betrokkene had een verzoek ingediend voor studiefaciliteiten om een coachopleiding te volgen, maar de Staatssecretaris van Financiën, als appellant, had dit verzoek afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de aanvraag om studiefaciliteiten ten onrechte was afgewezen, omdat betrokkene erop mocht vertrouwen dat de kosten van de opleiding volledig vergoed zouden worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte tot deze conclusie is gekomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen loopbaanafspraken zijn gemaakt met betrokkene, zoals vereist is onder artikel 59, vierde lid, van het ARAR. De toestemming die betrokkene had gekregen voor het volgen van de coachopleiding was niet gericht op het vervullen van een andere functie, maar betrof een nevenactiviteit. De Raad heeft het hoger beroep van de Staatssecretaris gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van de Staatssecretaris ongegrond verklaard en het besluit van 10 december 2012 vernietigd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke loopbaanafspraken in het kader van studiefaciliteiten voor ambtenaren. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat de coachopleiding als een loopbaanafspraak kon worden beschouwd, omdat dit niet voldeed aan de vereisten van het ARAR. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/6453 AW, 13/827 AW
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
22 oktober 2012, 11/4358 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Staatssecretaris van Financiën (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en betrokkene hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F. Scheffer en drs. J.J.L. Zaad. Betrokkene is verschenen, vergezeld door M.M. van der Velden.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was werkzaam bij de [naam werkgever]/[regio]. In het kader van het Sociaal Flankerend Beleid 2008-2012 (SFB) was betrokkene aangewezen als fase 2 kandidaat. Vanaf mei 2011 heeft betrokkene met M, zijn teammanager, en met Z, plaatsvervangend directeur, gesproken over zijn wens een coachopleiding te gaan volgen en deel te kunnen nemen aan de coachpool van de [naam werkgever]. Op 22 juni 2011 heeft Z toestemming gegeven voor het volgen van de coachopleiding en de inzet van betrokkene in de coachpool. Op 23 augustus 2011 heeft betrokkene een verzoek ingediend voor studiefaciliteiten vanwege het volgen van de coachopleiding.
1.2. Bij besluit van 15 september 2011 heeft appellant op grond van artikel 59, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) betrokkene een tegemoetkoming van 25% in de studiekosten en 36 uur studieverlof verleend. Voor de studiekosten heeft appellant betrokkene een terugbetalingsplicht opgelegd op grond van artikel 59, zesde lid, van het ARAR.
1.3. Bij besluit van 22 december 2011 (bestreden besluit) heeft appellant, voor zover hier van belang, onder aanvulling van de motivering, het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard en het besluit van 15 september 2011 gehandhaafd. Bij besluit van 31 mei 2012 heeft appellant het bestreden besluit aangevuld en de aanvraag voor studiefaciliteiten op grond van artikel 59, tweede en vierde lid, van het ARAR afgewezen. Daartoe is overwogen dat met betrokkene geen vastgestelde loopbaanafspraken zijn gemaakt. De reeds toegekende faciliteiten zijn vanwege het opgewerkte vertrouwen gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover daarbij de aanvraag om studiefaciliteiten op grond van artikel 59, vierde lid, van het ARAR is afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat appellant aan betrokkene voor het volgen van de coachopleiding een volledige vergoeding van de scholingskosten en 50% studieverlof toekent, onder inhouding van de reeds toegekende faciliteiten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant op goede gronden de aanvraag om studiefaciliteiten op grond van artikel 59, tweede lid, van het ARAR heeft afgewezen, omdat niet gebleken is dat met betrokkene loopbaanafspraken zijn gemaakt in het kader van het SFB. Voor de toepassing van artikel 59, vierde lid, van het ARAR is volgens de rechtbank niet vereist dat het moet gaan om afspraken tussen medewerker en leidinggevende over een nieuwe functie. De toestemming die M en Z hebben gegeven voor het volgen van de coachopleiding en de afspraken die hierover zijn neergelegd in het beoordelingsformulier van 19 december 2011, zijn aan te merken als een loopbaanafspraak in de zin van deze bepaling. De rechtbank heeft de beroepsgronden van betrokkene dat hij erop mocht vertrouwen dat de coachopleiding volledig werd vergoed en dat hem ten onrechte een terugbetalingsverplichting is opgelegd, verworpen.
2.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 10 december 2012 (nader besluit) beslist zoals in die uitspraak aangegeven en bepaald dat het resterende scholingsverlof 36 uur bedraagt en dat betrokkene tot en met 1 juni 2013 de gelegenheid krijgt deze uren op te nemen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat met betrokkene geen afspraken zijn gemaakt over het vervullen van een andere functie. Werkzaamheden als coach zijn ‘bij-werkzaamheden’ die geen deel uitmaken van een formele functie. Een afspraak over een studie om dergelijke werkzaamheden te kunnen doen, is volgens appellant geen loopbaanafspraak.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkene heeft zijn hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingetrokken. In zijn verweerschrift heeft betrokkene tevens incidenteel hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingesteld. Aangezien de aangevallen uitspraak dateert van vóór 1 juli 2013 staat ingevolge deel C, artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep tegen deze uitspraak niet open. Gelet op het vorenstaande staat het oordeel van de rechtbank vast dat appellant op goede gronden de aanvraag om studiefaciliteiten op grond van artikel 59, tweede lid, van het ARAR heeft afgewezen. Dat geldt ook voor de verwerping door de rechtbank van het beroep op opgewekt vertrouwen en de beroepsgrond van betrokkene tegen de opgelegde terugbetalingsverplichting. Gelet op het door appellant ingestelde hoger beroep is aan de orde de vraag of appellant op goede gronden heeft geweigerd studiefaciliteiten op grond van
artikel 59, vierde lid, van het ARAR toe te kennen.
4.2.
Op grond van artikel 59, vierde lid, van het ARAR worden aan de ambtenaar, niet zijnde de ambtenaar bedoeld in het eerste of tweede lid, die een studie volgt die naar het oordeel van het bevoegd gezag aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken studiefaciliteiten toegekend in de vorm van een volledige vergoeding van de scholingskosten en 50% scholingsverlof met behoud van bezoldiging.
4.3.
De Raad heeft eerder overwogen (uitspraak van 6 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:354) dat een loopbaanafspraak als bedoeld in artikel 59, vierde lid, van het ARAR tenminste een realistisch uitzicht schetst op een andere functie. De toestemming die Z heeft gegeven voor het volgen van een coachopleiding en deelname aan de coachpool, was niet gericht op het vervullen van een andere functie door betrokkene. Een functie van coach bestaat niet bij de [naam werkgever]. Het zijn van coach is - ook wanneer wordt deelgenomen aan de coachpool - een nevenactiviteit die wordt uitgevoerd naast de werkzaamheden die voortvloeien uit de eigen functie. Ook uit het beoordelingsformulier komt niet naar voren dat met betrokkene het volgen van de coachopleiding is besproken in het licht van het mogelijk vervullen van een andere functie. Dat betrokkene door het volgen van een coachopleiding vaardigheden heeft ontwikkeld die hij kan inzetten bij zijn werkzaamheden voor de [naam werkgever], maakt het voorgaande niet anders. Niet gebleken is dan ook dat met betrokkene loopbaanafspraken zijn gemaakt als bedoeld in artikel 59, vierde lid, van het ARAR. De rechtbank is ten onrechte tot een andere conclusie gekomen.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren. Dit brengt mee dat aan het nadere besluit de grondslag komt te ontvallen. Dit besluit zal daarom worden vernietigd. Appellant heeft ter zitting overigens toegezegd dat het door betrokkene reeds opgenomen scholingsverlof als zodanig blijft gerespecteerd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ter zitting heeft appellant toegezegd dat betrokkene voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en de Raad verlof zal worden verleend.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2011 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 10 december 2012.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en R. Kooper en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) B. Rikhof

HD