ECLI:NL:CRVB:2014:193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand op grond van onvoldoende onderbouwing van woonkosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante met 18% door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage, op de grond dat appellante geen woonkosten heeft. Appellante had bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar het college stelde dat zij onvoldoende had aangetoond dat zij woonkosten maakte. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante na haar terugkeer uit Curaçao tijdelijk bij haar zoon verbleef en vervolgens bij kennissen, zonder een eigen woning aan te houden. Appellante stelde dat zij verplichtingen had tot het betalen van woonkosten aan deze kennissen, maar de Raad oordeelde dat zij deze verplichtingen onvoldoende had onderbouwd. De overgelegde verklaringen van de kennissen gaven geen concrete terugbetalingsverplichting aan, waardoor de Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de relevante periode woonkosten had die zij diende te delen.
De Raad bevestigde de beslissing van het college om de bijstandsnorm met 18% te verlagen, op basis van artikel 27 van de WWB in samenhang met de verordening. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand of het griffierecht.