ECLI:NL:CRVB:2014:1923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om verlenging van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend voor verlenging van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De afwijzing was gebaseerd op het advies van het Bureau Zelfstandigen en Kunstenaars, dat concludeerde dat de levensvatbaarheid van het bedrijf van de appellant niet kon worden aangetoond. De appellant exploiteerde een webwinkel voor kunstwerken, maar het bureau stelde vast dat hij ondernemerschapskwaliteiten miste en dat zijn bedrijf niet levensvatbaar was.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 5 juli 2011 een aanvraag om bijstand had gedaan, die aanvankelijk werd goedgekeurd voor een periode van zes maanden. Bij een latere aanvraag om verlenging, op 14 februari 2012, werd opnieuw advies gevraagd aan het bureau, dat concludeerde dat de appellant extra kosten had gemaakt zonder dat daar inkomsten tegenover stonden. De Raad oordeelde dat het college terecht het advies van het bureau had gevolgd en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn bedrijf levensvatbaar was. De Raad benadrukte dat louter eigen verwachtingen van de appellant over de toekomst van zijn bedrijf onvoldoende basis vormen voor het toekennen van bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de bijstand op goede gronden was gebaseerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.