ECLI:NL:CRVB:2014:192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van woonadres en feitelijke grondslag
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor appellant, die bijstand ontving sinds 7 augustus 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft de bijstand per 10 augustus 2011 ingetrokken, omdat appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres zou wonen. Dit besluit is door de rechtbank Rotterdam in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de intrekking van de bijstand. Hij stelt dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, wat hij onderbouwt met persoonlijke spullen en een slaapplaats in de woning. Het college heeft echter betoogd dat uit een huisbezoek en andere bevindingen blijkt dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat de bevindingen van het huisbezoek niet zonder meer wijzen op het ontbreken van hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Bovendien zijn de argumenten van het college, zoals pintransacties en energieverbruik, niet overtuigend genoeg om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad heeft daarom het besluit van het college vernietigd en de bijstand hersteld, met toekenning van wettelijke rente en proceskostenvergoeding aan appellant.