ECLI:NL:CRVB:2014:1919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was toegekend vanwege psychische klachten. Appellante, die als interieurverzorgster werkte, viel op 4 september 2001 uit met psychische klachten en ontving vanaf 3 september 2002 een WAO-uitkering, laatstelijk vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 25 november 2010 besloten om de uitkering per 29 januari 2011 in te trekken, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellante volgens hen was afgenomen tot minder dan 15%. Dit besluit werd bevestigd in een later besluit op 7 juni 2011.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde haar beroep ongegrond op 18 januari 2012. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de medische beperkingen adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar beperkingen niet juist had gewaardeerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de ernst van haar depressie. Ze betoogde dat de bezwaarverzekeringsarts contact had moeten opnemen met de behandelend sector en dat de geselecteerde functies niet passend waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om tot een juiste beoordeling te komen. De Raad onderschreef de conclusie dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen reden was om de intrekking van de WAO-uitkering onterecht te achten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.