In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een ambtenaar die verzocht om buitengewoon verlof voor zijn werkzaamheden als commissielid namens de ChristenUnie in twee commissies van de provinciale staten van Drenthe. De staatssecretaris van Financiën had het verzoek om verlof afgewezen, omdat de ambtenaar niet was benoemd of verkozen in een publiekrechtelijk college, zoals bedoeld in de Ambtenarenwet. De rechtbank Assen had deze afwijzing bevestigd, maar de ambtenaar was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Raad overwoog dat de staatssecretaris het verzoek te beperkt had opgevat. De Raad stelde vast dat de ambtenaar, hoewel hij geen statenlid was, wel degelijk een bijdrage leverde aan het functioneren van de democratische rechtsstaat. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag voor buitengewoon verlof op goede gronden had afgewezen, maar dat er ook andere mogelijkheden waren om verlof te verlenen op basis van artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Uiteindelijk besloot de Raad om zelf in de zaak te voorzien en kende de ambtenaar buitengewoon verlof toe voor vier uur per week, met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2011. De Raad oordeelde dat het belang van de ambtenaar bij het verkrijgen van verlof zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris bij een goed functionerende Belastingdienst. De uitspraak leidde tot de vernietiging van de eerdere besluiten van de staatssecretaris en de rechtbank, en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar.