ECLI:NL:CRVB:2014:1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13-530 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overneming van betalingsverplichtingen door het Uwv in het geval van faillissement van de werkgever en de niet-overname van een bonus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die sinds 3 september 2001 in dienst was bij een werkgever, had een bonus van 5% van zijn omzet boven een bepaald bedrag. Na het faillissement van de werkgever op 8 mei 2012, heeft de appellant een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor de overneming van de betalingsverplichtingen van zijn werkgever. Het Uwv heeft echter de bonus van € 4.403,20 over het jaar 2011 niet overgenomen, omdat deze niet was opgebouwd in de referteperiode van dertien weken voorafgaand aan de opzegging van de dienstbetrekking.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, met de overweging dat de bonus niet voor overneming in aanmerking komt, omdat deze was opgebouwd in een periode die niet onder de in de Werkloosheidswet (WW) genoemde tijdvakken valt. De appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, waarbij hij stelde dat het moment van verschuldigd zijn bepalend is voor het recht op overneming van de bonus.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het Uwv terecht heeft besloten dat de bonus niet voor overneming in aanmerking komt. De Raad heeft vastgesteld dat de referteperiode loopt van 10 februari 2012 tot en met 10 mei 2012 en dat de bonus was opgebouwd in een periode die voor deze referteperiode valt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/530 WW
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
28 december 2012, 12/2758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. de Wever hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 3 september 2001 in dienst van [bedrijf] (werkgeefster), laatstelijk als senior overname adviseur. Op grond van zijn arbeidsovereenkomst had appellant naast zijn vaste salaris recht op een bonus ter hoogte van 5% van zijn omzet boven een bedrag van € 55.000.- per jaar. Op 8 mei 2012 is werkgeefster failliet verklaard. Bij brief van 11 mei 2012 is de arbeidsovereenkomst van appellant door de curator opgezegd. Op 4 juni 2012 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend om overneming van de betalingsverplichtingen van werkgeefster op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het Uwv de betalingsverplichtingen overgenomen tot een bedrag van € 13.546,17. De door appellant geclaimde bonus van € 4.403,20 over het jaar 2011 (de bonus) heeft het Uwv niet overgenomen.
1.2. Bij besluit van 11 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat de bonus niet is opgebouwd over de in artikel 64 van de WW genoemde tijdvakken, maar in een periode die daarvoor is gelegen. De bonus komt daarom niet voor overneming in aanmerking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant geclaimde bonus slechts voor overneming in aanmerking komt voor zover de periode waarover die bonus is opgebouwd onder één van de in artikel 64 van de WW genoemde tijdvakken valt (periode van overneming). De over het boekjaar 2011 opgebouwde bonus valt niet in de periode van overneming. Reeds hierom komt de bonus niet voor overneming in aanmerking. Dat de vordering tot uitbetaling pas vorderbaar en inbaar was in de referteperiode, maakt dit niet anders. Het Uwv heeft terecht geweigerd de door appellant geclaimde bonus over te nemen, aldus de rechtbank.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat voor het recht op overneming van de bonus bepalend is het moment van verschuldigd zijn, en niet het moment van opbouw. Vanaf 1 april 2012 was de werkgeefster de bonus verschuldigd aan appellant. Deze datum valt binnen de periode van overneming.
4.
De Raad komt tot de volgende overweging.
4.1.
Ter beoordeling ligt uitsluitend voor de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat de door appellant geclaimde bonus niet voor overneming in aanmerking komt.
4.2. Artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a, ten vierde, van de WW luidt: ‘Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan: de dag van opzegging van de dienstbetrekking’.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat deze periode in het geval van appellant loopt van
10 februari 2012 tot en met 10 mei 2012 (referteperiode). Evenmin is in geschil dat de hoogte van de bonus is bepaald op grond van de in 2011 gerealiseerde omzet, en daarmee dat de bonus is opgebouwd in een periode die voor de referteperiode valt. Tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen hetgeen appellant en werkgeefster over de bonus zijn overeengekomen, heeft het Uwv op goede gronden aangenomen dat het recht op de bonus is ontstaan voor aanvang van de referteperiode en daarom niet voor overneming in aanmerking komt.
4.4.
Dat de hoogte van de bonus over het boekjaar 2011 eerst na afloop van dit jaar kon worden berekend, en werkgeefster op grond van het bonusreglement nog tot (en niet zoals appellant stelt: vanaf) 1 april van het daaropvolgende jaar had om de bonus aan appellant uit te keren, doet aan het voorgaande niet aan af (vergelijk CRvB 22 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB2394). Dat er een recht op een bonus zou zijn ontstaan in de referteperiode, is (onvoldoende) gesteld noch gebleken.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) G.J. van Gendt

IJ