ECLI:NL:CRVB:2014:1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
12-4455 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na intrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WAO-uitkering. Appellante ontving sinds 23 mei 2000 een WAO-uitkering, aanvankelijk berekend op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling in 2009 werd haar uitkering per 1 januari 2008 ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze intrekking ongegrond. Appellante meldde in maart 2011 dat haar gezondheid was verslechterd, waarna het Uwv haar per 17 juni 2011 een WAO-uitkering toekende op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit werd in januari 2012 bestreden door appellante, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.

De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij zij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreef. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat haar klachten waren toegenomen en dat er sprake was van tegenstrijdigheid in de beoordelingen van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de eerdere beoordelingen in rechte vaststonden en dat de argumenten van appellante geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de bezwaarverzekeringsarts. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 juni 2014.

Uitspraak

12/4455 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
3 augustus 2012, 12/231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere medische informatie overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in reactie op de nadere medische stukken een rapport van een bezwaarverzekeringsarts overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Küçükünal en M.A. Budak als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellante is per 23 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een beoordeling ingevolge het aangepaste Schattingsbesluit is de WAO-uitkering van appellante bij besluit van (uiteindelijk) 14 december 2009 met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit bij uitspraak van 15 maart 2011 ongegrond verklaard.
1.2. Op 31 maart 2011 heeft appellante gemeld dat haar gezondheid sinds februari 2008 is verslechterd.
1.3. In overeenstemming met de bevindingen uit verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 augustus 2011 appellante per 17 juni 2011 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 augustus 2011, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 14 december 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die blijk heeft gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. Met haar rapport van 7 juni 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts afdoende gereageerd op de door appellante in beroep aangevoerde gronden. Appellante heeft de gestelde psychische klachten niet onderbouwd met medische gegevens. De door appellante aan de rechtbank toegezonden informatie dat haar medicijngebruik is toegenomen kan niet tot een andere conclusie leiden, want het medicijngebruik dateert van na de datum in geding, 17 juni 2011. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de appellante voorgehouden functies binnen haar mogelijkheden liggen, nu daarbij rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
3.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) gesteld dat haar klachten in de loop der tijd alleen maar zijn toegenomen. Volgens appellante is sprake van innerlijke tegenstijdigheid nu zij per 23 mei 2000 volledig arbeidsongeschikt is bevonden, per 1 januari 2008 weer volledig arbeidsgeschikt en per 17 juni 2011 weer voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is geacht. De verzekeringsarts heeft de gehele tijdslijn van 2000 tot heden uit het oog verloren. Voorts is de rechtbank niet ingegaan op de door appellante gestelde vooringenomenheid van de bezwaarverzekeringsarts. Ten slotte heeft appellante nog informatie overgelegd van American Hospital te Istanboel van 13 december 2012, alsmede een verklaring van dr. Sibel Aksu van 10 december 2012.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat uit het enkele gegeven dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 23 mei 2000 en per 1 januari 2008 op een verschillend niveau is beoordeeld, welke beoordelingen overigens in rechte vaststaan, niet de conclusie kan worden getrokken dat de mate van arbeidsongeschiktheid per de datum nu in geding reeds daarom onjuist is vastgesteld.
4.2.
Hetgeen appellante overigens in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gekomen. De Raad onderschrijft dat oordeel en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne. Met betrekking tot de overgelegde informatie van het American Hospital en van dr. Sibel Aksu, stelt de Raad zich achter de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 6 mei 2013, dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat de belastbaarheid per de datum in geding onjuist is vastgesteld, nu deze informatie betrekking heeft op onderzoeken die hebben plaatsgevonden ruim na de datum in geding.
4.3.
Van enige vooringenomenheid aan de zijde van de bezwaarverzekeringsarts, als door appellante gesteld, is niet gebleken.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
GdJ