ECLI:NL:CRVB:2014:1875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
12-1536 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-inkomensondersteuning en studerende-regime voor jonggehandicapten

In deze zaak gaat het om de Wajong-inkomensondersteuning voor een jonggehandicapte appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellante werd afgewezen. Appellante, geboren in 1993, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar inkomensondersteuning had toegekend op basis van het studerende-regime. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had gehandeld, omdat de wettelijke bepalingen geen ruimte bieden voor een individuele beoordeling van de scholing of studie van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen ruimte is voor een individuele beoordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het regime voor schoolgaande en studerende jonggehandicapten had toegepast, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/1536 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
16 februari 2012, 11/920 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar vader [vader appellante] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Voor appellante is
A.R.P. Rietveld verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren [in] 1993. Bij besluit van 21 februari 2011 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 1 juli 2011 inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) toegekend.
1.2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2011, omdat de inkomensondersteuning is toegekend naar het studerende-regime. Bij besluit van
19 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met het Uwv geconstateerd dat appellante in verband met de school die zij bezocht, ten tijde in geding aanspraak kon maken op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Als gevolg daarvan wordt de jonggehandicapte aangemerkt als studerende in de zin van artikel 1:4, eerste lid, aanhef en onder c en/of e, van de Wet Wajong. Daarmee valt appellante onder de situatie waarop in artikel 2:43, eerste lid aanhef en onder c, van de wet Wajong wordt gedoeld, zodat de inkomensondersteuning dient te worden vastgesteld op 25% van de voor appellante geldende grondslag, zoals artikel 2:44, aanhef en onder a, van de Wet Wajong aangeeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan het regime voor schoolgaande en studerende jonggehandicapten. De rechtbank heeft opgemerkt dat de wettelijke bepalingen geen ruimte bieden voor een van de zijde van appellante voorgestane individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van het volgen van scholing en/of studie.
3.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald het niet eens te zijn met het uitkeringsregime en met de term “studerend” voor appellante. In feite is sprake van dagbesteding ook al bezoekt appellante een paar dagen per week een school voor speciaal onderwijs ter vergroting van haar zelfredzaamheid.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van gronden die al in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en heeft genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Met juistheid is door de rechtbank overwogen dat door het Uwv terecht toepassing is gegeven aan het uitkeringsregime voor schoolgaande en studerende jonggehandicapten. Ook de Raad ziet in de wettelijke bepalingen geen ruimte voor een namens appellante gevraagde individuele beoordeling of al dan niet sprake is van opleiding of scholing.
4.3.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

JL