ECLI:NL:CRVB:2014:1873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
12-4435 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn loongerelateerde WGA-uitkering niet te wijzigen in een IVA-uitkering. Appellant had in 2010 een WGA-uitkering ontvangen, maar verzocht in 2011 om deze om te zetten naar een IVA-uitkering, omdat hij meende dat zijn arbeidsongeschiktheid duurzaam was. Het Uwv concludeerde echter dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam waren en weigerde de wijziging. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 23 april 2014 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen ten onrechte niet als duurzaam zijn aangemerkt. Hij verwees naar medische gegevens die volgens hem de duurzaamheid van zijn beperkingen onderbouwden. Het Uwv daarentegen stelde dat er nog verbetering te verwachten viel door adequate training en mogelijke operatieve ingrepen. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam waren, en dat er geen aanwijzingen waren voor ernstige psychische problemen.

De Raad oordeelde dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts juist was en dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te betwisten. De Raad bevestigde dat de medische situatie van appellant op de datum in geding, 7 november 2011, niet duidde op een duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/4435 WIA
Datum uitspraak: 4 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 juni 2012, 12/1965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. van Kuijeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Van Kuijeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat nu met het volgende.
1.2. Het Uwv heeft appellant, bij besluit van 28 oktober 2010 per 5 november 2010, op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht en aan hem een zogenoemde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.3. In september 2011 heeft appellant het Uwv verzocht zijn WGA-uitkering per 7 november 2011 te wijzigen in een IVA-uitkering. Ter zake van dit verzoek heeft appellant op
7 november 2011 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Tijdens dit spreekuur heeft de verzekeringsarts aan appellant toegelicht wat een IVA-uitkering inhoudt, appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht en vervolgens, naar aanleiding van de bevindingen uit deze onderzoeken en van appellant verkregen informatie van de behandelend vaatchirurg, geconcludeerd dat weliswaar sprake is van toegenomen beperkingen maar dat de aanwezige arbeidsbeperkingen nog niet duurzaam zijn.
1.4. Bij besluit van 18 november 2011 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering niet wordt gewijzigd in een IVA-uitkering. Het tegen dit besluit door appellant ingestelde bezwaar is bij besluit van 27 januari 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts F.L van Duijn van
26 januari 2012, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanknopingspunten heeft om de conclusie van de artsen van het Uwv voor onjuist te houden. Het standpunt van het Uwv dat de arbeidsbeperkingen van appellant nog niet duurzaam zijn, wordt onderstreept door het feit dat appellant zelf ter zitting heeft verklaard vanwege zijn ‘frozen shoulder klachten’onder behandeling te zijn van een fysiotherapeut en dat hij vanwege zijn hartklachten wordt behandeld door een cardioloog en vaatchirurg. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de artsen van het Uwv tijdens hun onderzoeken geen aanwijzingen hebben gevonden voor de aanwezigheid van psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat zijn beperkingen ten onrechte niet als duurzaam zijn aangemerkt en gesteld dat door het Uwv, gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens, onvoldoende is gemotiveerd waarom zijn beperkingen niet als duurzaam worden aangemerkt. In dit kader heeft appellant met name verwezen naar punt 4.2 in het rapport van de verzekeringsarts. Voorts heeft appellant de Raad meegedeeld dat hij niet verder meer wordt behandeld omdat dit niet zinvol wordt geacht.
3.2.
In verweer heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende is gemotiveerd dat door adequate training en een mogelijke operatieve ingreep nog verbetering van appellants arbeidsmogelijkheden te verwachten is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 november 2011 moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij - ingevolge artikel 47 van de Wet WIA - recht heeft op een uitkering ingevolge de IVA in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De vraag of appellant op 7 november 2011 (datum in geding) duurzaam arbeidsongeschikt was dient - in lijn met de uitspraken van de Raad van onder andere
4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en 1 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226) - te worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn geworden over zijn gezondheidstoestand op die datum, de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten. De beschikbare gegevens laten zien dat appellant leed aan chronische rugklachten welke werden veroorzaakt door een versterkte kyfose, een lumbale spondylose en een discusversmalling
L5-S1. Daarnaast ondervond appellant schouderklachten vanwege een frozen shoulder rechts en beenklachten vanwege een claudicatio intermittens. Tot slot was appellant op de datum in geding bekend met diabetes mellitus 2. De bezwaarverzekeringsarts heeft ten behoeve van de beoordeling van de door appellant geclaimde duurzaamheid van zijn beperkingen, naast eigen onderzoek informatie ingewonnen bij de appellant behandelend neuroloog en revalidatiearts. Daarnaast had hij de beschikking over informatie van de behandelend vaatchirurg. Op basis van de bevindingen uit eigen onderzoek en verkregen informatie van de behandelend sector is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat de stelling van appellant dat voor zijn klachten geen behandeling meer mogelijk is dan wel dat zijn arbeidsbeperkingen duurzaam zijn, niet gevolgd kan worden. Allereerst heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat, gelet op zijn bevindingen een aantal van de eerder geduide en in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 augustus 2010 opgenomen beperkingen, met name ten aanzien van de hand/arm functionaliteit, niet onderbouwd moeten worden geacht zodat niet zonder meer vaststaat dat appellant op de datum in geding wederom 80 tot 100% arbeidsongeschikt zou zijn. Ter beoordeling van de IVA-aanvraag zou dan ook allereerst, wederom, moeten worden vastgesteld of appellant 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht dient te worden. Voorts is de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat met name ten aanzien van de arbeidsbeperkingen, veroorzaakt door de beenklachten, nog verbetering te verwachten is na adequate training en een mogelijke vasculaire ingreep. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zijn. Het Uwv heeft daarom op juiste gronden geweigerd aan appellant per 7 november 2011 een IVA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De in hoger beroep aangevoerde grond dat appellant op dit moment niet meer wordt behandeld omdat dit niet zinvol wordt geacht, is niet met nadere medische gegevens onderbouwd. Voorts gaat het bij de beoordeling van het onderhavige geschil om de medische situatie van appellant op 7 november 2011.
4.4.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
IvR