ECLI:NL:CRVB:2014:1860
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een uitkering ontving, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege lage rugklachten en later ook depressieve klachten. Het Uwv heeft na een psychiatrische expertise de WAO-uitkering per 3 april 2006 ingetrokken, wat door appellant niet is aangevochten. In 2009 heeft het Uwv geweigerd appellant per 28 februari 2008 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit is gebaseerd op medische en arbeidskundige beoordelingen, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten niet voldoende zijn meegewogen en dat hij niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld die hebben geconcludeerd dat appellant lijdt aan een recidiverende depressieve stoornis, maar dat er geen aanwijzingen zijn voor psychotische klachten.
De Raad heeft de bevindingen van de deskundigen gevolgd en vastgesteld dat er geen voldoende gemotiveerde bezwaren zijn tegen de conclusies in het rapport. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat appellant ondanks zijn beperkingen in staat is om de geduide functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.