ECLI:NL:CRVB:2014:1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
12-6400 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid en onbekwaamheid van een ambtenaar zonder ziekte of gebreken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft het ontslag van een ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, op grond van ongeschiktheid en onbekwaamheid. De ambtenaar was sinds 2008 in dienst en had in 2010 te maken met twee incidenten waarbij valse facturen waren goedgekeurd, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de gemeente. Na een rapport van het Bureau Integriteit, waarin ernstige nalatigheid werd vastgesteld, werd de ambtenaar in 2011 overgeplaatst en uiteindelijk in 2012 ontslagen.

De rechtbank had het beroep van de ambtenaar gegrond verklaard en de bestreden besluiten van de gemeente vernietigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de ambtenaar niet over de vereiste eigenschappen beschikte om haar functie uit te oefenen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de ambtenaar ten onrechte geen kans op verbetering was geboden. De Raad benadrukte dat ontslag wegens ongeschiktheid niet mogelijk is als de ambtenaar niet eerder op haar functioneren is aangesproken en niet de gelegenheid heeft gekregen om zich te verbeteren. De Raad oordeelde dat de ambtenaar wel degelijk had erkend fouten te hebben gemaakt en dat er geen reden was om aan te nemen dat zij niet in staat zou zijn om haar functioneren te verbeteren.

De uitspraak leidde tot de conclusie dat het hoger beroep van de gemeente niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef. De gemeente werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die op € 487,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van een verbeterkans aan ambtenaren voordat tot ontslag wordt overgegaan, vooral in gevallen waar geen sprake is van ziekte of gebreken.

Uitspraak

12/6400 AW
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 oktober 2012, 12/1652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Siemons, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.K. Rack, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Siemons en A. Willebrands. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was sinds 2008 werkzaam in de functie van medewerker uitvoering C op de afdeling Financiële Controle en Juridische Zaken, onderafdeling Rekening en Administratie, van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam.
1.2. In april 2010 is, tijdens afwezigheid van betrokkene, door de afdeling Rekening en Administratie naar aanleiding van een valse factuur een groot bedrag overgemaakt aan een niet-rechthebbende. Naar aanleiding hiervan is op die afdeling een verscherpte werkprocedure afgesproken ten aanzien van verzoeken tot wijziging van rekeningnummers. In juli 2010 is er door de afdeling Rekening en Administratie opnieuw naar aanleiding van een valse factuur een groot bedrag overgemaakt aan een niet-rechthebbende.
1.3. Op 19 januari 2011 heeft het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam op verzoek van appellant een rapport uitgebracht. In dit rapport is geconcludeerd dat betrokkene in juli 2010 ernstig nalatig is geweest bij de controle van gewijzigde gegevens van een crediteur met als gevolg dat er € 335.729,62 onverschuldigd is betaald.
1.4. Bij besluit van 16 mei 2011 heeft appellant betrokkene per direct overgeplaatst naar de afdeling personeel en organisatie (P&O).
1.5. Bij besluit van 22 september 2011 heeft appellant betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 12.12, aanhef en onder a, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam, met ingang van 1 februari 2012 ontslag verleend wegens ongeschiktheid en / of onbekwaamheid voor de verdere vervulling van haar betrekking, anders dan door ziekte of gebreken.
1.6.1. Bij besluit van 20 februari 2012 (bestreden besluit 1) heeft appellant de bezwaren, voor zover thans nog van belang, ongegrond verklaard met uitzondering van het bezwaar tegen de ontslagdatum, welke is gewijzigd in 1 oktober 2012.
1.6.2. Bij besluit van 4 april 2012 (bestreden besluit 2) heeft appellant bestreden besluit 1 ingetrokken voor zover het ziet op de ontslagdatum, en de ontslagdatum gewijzigd in 1 juni 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, het bezwaar tegen de besluiten van 16 mei 2011 en 22 september 2011 gegrond verklaard en deze besluiten herroepen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat betrokkene in juli 2010 haar controlerende taak niet op juiste wijze heeft uitgevoerd. Door te handelen zoals ze heeft gedaan (contact opnemen met het telefoonnummer op de gefalsificeerde nota, mailen naar een telefonisch doorgegeven mailadres, niet alert reageren op een gewijzigd netnummer en het bijschrijven van een bankrekeningnummer op een onduidelijke kopie bankafschrift) heeft betrokkene het aanmerkelijke risico genomen dat de valse factuur onopgemerkt zou passeren. Haar handelwijze rechtvaardigt echter nog niet zonder meer een ongeschiktheidsontslag. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8059) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie anders dan op grond van ziekte of gebreken, in het algemeen niet mogelijk als de ambtenaar niet op zijn functioneren is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. Van dat laatste is in het geval van betrokkene geen sprake. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd ten aanzien van het ontslag. Ook was er ten tijde van het overplaatsingsbesluit van 16 mei 2011 geen reden voor een overplaatsing naar de afdeling P&O, zodat de bestreden besluiten ook ten aanzien van de overplaatsing niet in stand kunnen blijven.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat aan betrokkene geen verbeterkans hoefde te worden geboden, aangezien uit haar reactie bij confrontatie met haar fouten blijkt dat zij niet inziet dat zij fouten heeft gemaakt. Daarom kan ook niet worden verwacht dat zij desondanks haar gedrag aanpast. Verbetering is alleen te verwachten als de persoon in kwestie aangeeft daartoe een poging te zullen doen.
4.1.
De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd. Er zijn concrete feiten op grond waarvan twijfel is gerechtvaardigd of betrokkene geschikt is voor de vervulling van haar functie. Er is echter geen sprake van de uitzonderlijke situatie dat betrokkene dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat appellant zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.
4.2.
Het enkele feit dat betrokkene zich herhaaldelijk op het standpunt heeft gesteld dat haar geen blaam treft omdat zij conform de haar bekende instructies heeft gehandeld, kan die conclusie niet rechtvaardigen. Betrokkene heeft dit standpunt ingenomen ter verdediging van haar standpunt in de gegeven situatie. Zij heeft echter in het zienswijzegesprek tevens aangegeven dat zij een fout heeft gemaakt en dat dit haar nooit weer zal overkomen. Nu betrokkene ten onrechte een reële kans op verbetering van haar functioneren is onthouden, was appellant niet bevoegd om haar vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie te ontslaan.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Er bestaat aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 487,-- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat van het college een griffierecht van € 466,- wordt geheven;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J.T.P. Pot

RB