ECLI:NL:CRVB:2014:1836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- G. van Zeben-de Vries
- D.S. de Vries
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over toekenning WMO-voorziening voor huishoudelijke verzorging aan rolstoelafhankelijke appellante
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 28 mei 2014, wordt de toekenning van een WMO-voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging aan een rolstoelafhankelijke appellante besproken. Appellante, die volledig rolstoelafhankelijk is en geboren in 1930, heeft eerder op basis van de AWBZ huishoudelijke verzorging ontvangen. Na een aanvraag op 17 juli 2012 voor verlenging van deze voorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 5 oktober 2012 een beperkte voorziening toegekend van vier uur en drie kwartier per week. Dit besluit is later door het college in een bestreden besluit van 4 december 2012 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van appellante.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 19 maart 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar bezwaren toegelicht. De Raad heeft vastgesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd of de omstandigheden van appellante, in onderlinge samenhang bezien, aanleiding moeten geven om af te wijken van de normtijden voor huishoudelijke taken. De Raad wijst erop dat de Beleidsregels Voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning Rotterdam ruimte bieden voor afwijkingen, maar dat het college dit niet adequaat heeft onderbouwd.
De Raad heeft het college opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zodat de situatie van appellante recht kan worden gedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het college, vooral in gevallen waar bijzondere omstandigheden van toepassing zijn.