ECLI:NL:CRVB:2014:1834
Centrale Raad van Beroep
Beëindiging van AWBZ-zorg en hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht
In deze zaak gaat het om de beëindiging van AWBZ-zorg aan appellant door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Op 17 juni 2011 heeft CIZ besloten de zorg aan appellant te beëindigen, wat na bezwaar op 19 september 2011 is gehandhaafd. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Utrecht, die op 12 juli 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat CIZ zich mocht baseren op het advies van de medisch adviseur, dat zorgvuldig tot stand was gekomen en voldeed aan de vereisten van volledigheid en inzichtelijkheid. Appellant heeft geen objectieve gegevens overgelegd die het oordeel van de medisch adviseur zouden kunnen weerleggen.
Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 16 april 2014 is appellant niet verschenen, terwijl CIZ zich liet vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde dat CIZ geen AWBZ-zorg aan appellant hoefde te verlenen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en constateert dat appellant in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarom wordt het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 mei 2014, met E. Heemsbergen als griffier.