ECLI:NL:CRVB:2014:1802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
11-6591 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling recht op Toeslagenwet (TW) toeslag voor in het buitenland wonende appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) voor een appellant die in Duitsland woont. De appellant ontving sinds 1979 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en had met onderbrekingen een toeslag op basis van de TW. Echter, in een besluit van 3 december 2010 heeft het Uwv meegedeeld dat de appellant per 1 januari 2010 geen recht meer heeft op deze toeslag, omdat hij buiten Nederland woont. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar op 23 februari 2011 bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de TW een bijzondere prestatie is die niet onder de exportbepalingen van de Europese regelgeving valt. De rechtbank oordeelde dat het woonplaatsvereiste in de TW niet disproportioneel is en geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht vormt. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de toeslag onlosmakelijk verbonden is met zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, die wel exporteerbaar is, en dat zijn nabijheid tot de Nederlandse grens een uitzondering rechtvaardigt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de toeslag in overeenstemming is met de wetgeving. De Raad benadrukte dat de TW terecht op Bijlage II bis bij Verordening (EEG) 1408/71 is geplaatst, wat betekent dat de toeslag niet meer exportabel is binnen de EU. De Raad concludeerde dat de beperking van de toeslag gerechtvaardigd is en dat de argumenten van de appellant niet nieuw waren, maar eerder herhalingen van eerder besproken punten. De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet kon slagen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 november 2011, 11/1166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [plaatsnaam], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 mei 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij in verband met logistieke problemen niet verschenen. Mr. Grégoire heeft, met instemming van het Uwv, zijn pleitnota voor aanvang van de zitting toegezonden aan de Raad. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt sinds 1979 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uwv. Tevens heeft het Uwv aan appellant, met onderbrekingen in verband met andere gezinsinkomsten, een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 3 december 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2010 geen recht meer heeft op een toeslag ingevolge de TW, omdat hij in Duitsland woont.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 december 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de TW als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie moet worden aangemerkt en terecht op Bijlage II bis bij Verordening (EEG) 1408/71 (Vo 1408/71) is opgenomen. Dit betekent dat de TW, vanaf de datum van opname op die bijlage, niet langer valt onder de exportbepaling van artikel 10 van Vo 1408/71. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het woonplaatsvereiste in de TW niet disproportioneel is en dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de toeslag op grond van de TW onlosmakelijk is verbonden met het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke uitkering wel exporteerbaar is. Verder is erop gewezen dat appellant in Duitsland heel dicht bij de Nederlandse grens woont, zodat controle vanuit Nederland in zijn geval zeer eenvoudig is. Hij stelt dat het woonplaatsvereiste ten aanzien van hem wel disproportioneel is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellant vanaf 1 januari 2010 geen recht heeft op een toeslag ingevolge de TW.
4.2.
In artikel 4a, eerste lid, van de TW is, kort samengevat, bepaald dat geen recht op toeslag bestaat gedurende de periode dat een potentieel rechthebbende buiten Nederland woont. Dit artikel is per 1 januari 2000 ingevoerd bij de Wet beperking export uitkeringen. Aanvankelijk gold dit exportverbod niet voor personen die onder het toepassingsbereik van het communautaire recht vallen. In mei 2005 is de TW vermeld op Bijlage II bis bij Vo 1408/71. Dit betekent dat de toeslag ingevolge de TW in beginsel niet meer exportabel is binnen de EU. Op grond van artikel 44b van de TW dient de export van eerder toegekende toeslagen binnen de EU met ingang van 1 januari 2007 in drie fasen geleidelijk te worden afgebouwd, leidend tot een volledige beëindiging van de toeslag per 1 januari 2010.
4.3.
Namens appellant is niet betwist dat de weigering van de toeslag per 1 januari 2010 in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4a van de TW nu appellant niet in Nederland woont. Voorts heeft de Raad in zijn uitspraak van 16 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4816), gewezen in een aantal soortgelijke gedingen - kort samengevat - overwogen dat de TW terecht op Bijlage II bis bij Vo 1408/71 is geplaatst, dat het woonplaatsvereiste van artikel 4a van de TW objectief gerechtvaardigd is en een gerechtvaardigde inbreuk oplevert van het vrij verkeer van werknemers en het vrije reis- en verblijfsrecht van unieburgers. Verder heeft de Raad geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod, neergelegd in artikel 14 van het EVRM en in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten, en dat evenmin sprake is van strijd met het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het EP.
4.4.
Hetgeen namens appellant in deze procedure is aangevoerd, is grotendeels een herhaling van argumenten die reeds uitgebreid zijn besproken in voornoemde uitspraak van de Raad. In zoverre wordt daarnaar verwezen. Voorts kan het enkele feit dat appellant in Duitsland op korte afstand van de Nederlandse grens woont, niet afdoen aan de conclusie dat de beperking van de toeslag tot de sociaaleconomische context van Nederland gerechtvaardigd is.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4, vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
L.J.A. Damen als leden in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting

JL