ECLI:NL:CRVB:2014:1792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.E. Bakker
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Herziening van de WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 17 mei 2001 ziek meldde wegens zwangerschapsklachten, gevolgd door rug- en psychische klachten. Appellante ontving vanaf 16 mei 2002 een WAO-uitkering, die in 2008 werd vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2011 stelde het Uwv de arbeidsongeschiktheid vast op 45 tot 55%. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 17 januari 2014 werd appellante bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist. De Raad oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende rekening hield met de lichamelijke en psychische klachten van appellante. De bezwaarverzekeringsarts had aanvullend medisch onderzoek verricht, wat leidde tot een aanpassing van de FML. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet volledig was, maar de Centrale Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de aangepaste FML een juiste weergave was van de mogelijkheden en beperkingen van appellante.
De Raad concludeerde dat appellante in staat was de geselecteerde functies te verrichten, ondanks haar klachten. Het rapport van de medisch adviseur, dat stelde dat de FML onvoldoende rekening hield met de klachten, werd niet gevolgd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.