ECLI:NL:CRVB:2014:1764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
12-4554 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de AOW van betrokkene in de periode van 1981 tot 1990 en de gevolgen van verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekering van betrokkene voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) in de periode van 1 mei 1981 tot en met 4 december 1990. Betrokkene was verzekerd ingevolge de WAO van 1981 tot 1984, maar was in de periode van 30 maart 1984 tot 1 december 1990 niet verzekerd voor de AOW. De Raad heeft geoordeeld dat betrokkene in de periode van 1 mei 1981 tot 30 maart 1984 als verzekerd moet worden aangemerkt, omdat hij in deze periode als ingezetene van Nederland wordt beschouwd. Dit is gebaseerd op de duurzame band van persoonlijke aard die hij met Nederland had, ondanks zijn verblijf in de Verenigde Staten voor vliegopleidingen.

De rechtbank Zutphen had eerder geoordeeld dat betrokkene in de gehele periode verzekerd was, maar de Centrale Raad heeft dit oordeel voor de periode van 30 maart 1984 tot 4 december 1990 vernietigd. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene in deze periode niet verzekerd was, omdat hij buiten Nederland arbeid verrichtte en op grond van de geldende regelgeving uitgesloten was van de AOW-verzekering. De Raad heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 25 maart 2011 in stand gelaten voor deze periode, maar heeft wel vastgesteld dat betrokkene in de eerdere periode verzekerd was.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van de sociale zekerheidswetgeving en de impact van verblijf in het buitenland op de verzekering voor de AOW. De Raad heeft appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

12/4554 AOW
Datum uitspraak: 16 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 juli 2012, 11/656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats](betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.A.H. Theunissen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is geboren op [in] 1959. Van mei 1981 tot en met 4 december 1990 heeft appellant in de Verenigde Staten van Amerika verbleven voor het volgen van een aantal opvolgende vliegopleidingen. Op 17 december 1990 is appellant in dienst getreden van de [naam werkgever] Betrokkene heeft op 2 december 2010 bij appellant een pensioenoverzicht aangevraagd. Bij het pensioenoverzicht van 16 december 2010 is vastgesteld dat betrokkene in de periode van 1 mei 1981 tot en met 4 december 1990 niet verzekerd is op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 25 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 25 maart 2011 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak, appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en is bepaald dat appellant aan betrokkene het betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene in de periode van 1 mei 1981 tot en met
4 december 1990 als verzekerd moet worden aangemerkt, omdat hij in deze periode als ingezetene dient te worden aangemerkt wegens een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
3.1.
Appellant heeft ter zitting erkend dat betrokkene over de periode van 1 mei 1981 tot
30 maart 1984 als verzekerd op grond van de AOW moet worden aangemerkt. Ten aanzien van de periode van 30 maart 1984 tot en met 4 december 1990 heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse wetgeving niet van toepassing is geweest, omdat ingevolge artikel 6 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (NAV) exclusief de socialezekerheidswetgeving van de Verenigde Staten van toepassing is geweest. Voorts is het standpunt ingenomen dat, voor zover betrokkene in deze periode al als ingezetene van Nederland is te beschouwen, betrokkene in deze periode op grond van de destijds geldende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van verzekering is uitgesloten, vanwege het verrichten van arbeid buiten Nederland.
3.2.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in de periode in geding als verzekerd moet worden aangemerkt en zich verenigd met de overwegingen in de aangevallen uitspraak.
3.3.
Appellant heeft een overzicht van de Social Security Administration overgelegd waarin wordt vermeld dat betrokkene in de jaren 1984 tot en met 1990 verzekerd is geweest ingevolge de sociale verzekeringswetgeving van de Verenigde Staten van Amerika.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu appellant heeft erkend dat betrokkene in de periode van 1 mei 1981 tot 30 maart 1984 als verzekerd op grond van de AOW moet worden aangemerkt, is niet meer in geschil dat de beslissingen van de rechtbank waarbij het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd, en de beslissingen over de proceskosten en griffierecht in stand dienen te blijven. Tussen partijen is nog in geschil of bij de aangevallen uitspraak terecht is bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of betrokkene in de periode van 30 maart 1984 tot en met
4 december 1990 terecht als niet verzekerd is aangemerkt.
4.3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976 (KB 557), zoals deze bepaling luidde in de periode in geding, wordt in afwijking van artikel 6 van de AOW niet als verzekerde voor de AOW aangemerkt de ingezetene die buiten het Rijk in dienstbetrekking arbeid verricht en ter zake van die arbeid krachtens een buitenlandse wettelijke regeling inzake uitkering wegens ouderdom verzekerd is.
4.4.
Ingevolge artikel 10 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (KB 164), zoals deze bepaling luidde in de periode in geding, is niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen de ingezetene die uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht.
4.5.
Niet in geschil is dat betrokkene in de periode van 30 maart 1984 tot en met 4 december 1990 niet in Nederland heeft gewerkt. Voorts heeft betrokkene niet betwist dat hij in deze periode werkzaamheden buiten Nederland heeft verricht. Hij heeft in die periode werkzaamheden verricht voor verschillende in de Verenigde Staten gevestigde bedrijven, waaronder [werkgever b], totdat hij in december 1990 in dienst is getreden bij de [naam werkgever] Voor zover betrokkene van 30 maart 1984 tot en met 4 december 1990 al als ingezetene van Nederland is te beschouwen, is hij in deze periode op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van KB 557 en artikel 10 van KB 164 uitgesloten van de verzekering voor de AOW. Gelet daarop heeft de Svb terecht vastgesteld dat betrokkene in deze periode niet verzekerd is geweest. In het midden kan blijven of betrokkene in deze periode als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt.
4.6.
In het midden kan voorts blijven of uit artikel 6 van het NAV - dan wel een andere bepaling van dit verdrag - volgt dat in dit geval exclusief de socialezekerheidswetgeving van de Verenigde Staten van toepassing is, omdat al uit de genoemde bepalingen van KB 557 en KB 164 volgt dat betrokkene van de verzekering voor de AOW is uitgesloten.
4.7.
In de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de periode van 30 maart 1984 tot en met 4 december 1990, is betrokkene ten onrechte als verzekerd aangemerkt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van de aangevallen uitspraak.
4.8.
Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de periode van 30 maart 1984 tot en met 4 december 1990, dient te worden bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand zullen blijven.
4.9.
Wat betreft de periode van 1 mei 1981 tot 30 maart 1984, is niet gebleken van belemmeringen die eraan in de weg staan dat de Raad zelf in de zaak voorziet. De Raad zal vaststellen dat betrokkene in de periode van 1 mei 1981 tot 30 maart 1984 verzekerd is voor de AOW.
5.
Aanleiding bestaat appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand.
6.
Voor het heffen van griffierecht van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat appellant met inachtneming van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar;
- stelt vast dat betrokkene in de periode van 1 mei 1981 tot 30 maart 1984 verzekerd is geweest voor de AOW en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 maart 2011 in stand blijven, voor zover dit betrekking heeft op de periode van 30 maart 1984 tot en met 4 december 1990;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

JL