ECLI:NL:CRVB:2014:1736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
14-1341 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning persoonsgebonden budget voor scootmobiel na afwijzing aanvraag Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Betrokkene had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van een scootmobiel, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat het college van oordeel was dat betrokkene voldoende zelfredzaam was door zelf een scootmobiel aan te schaffen. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde het besluit. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het college, omdat het college de financiële middelen van betrokkene ten onrechte had betrokken bij de beoordeling van zijn zelfredzaamheid.

In hoger beroep heeft het college betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene recht heeft op een voorziening. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de noodzaak voor een scootmobiel niet ter discussie staat. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van betrokkene niet uitstijgt boven hetgeen het college als goedkoopste adequate voorziening zou beschouwen. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat betrokkene recht heeft op een persoonsgebonden budget van € 2.022,75 voor de aanschaf van een scootmobiel. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het college opdroeg een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, en heeft zelf in de zaak voorzien.

De uitspraak benadrukt het belang van zelfredzaamheid en de rol van financiële middelen in de beoordeling van aanvragen op grond van de Wmo. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening, en heeft het verzoek daartoe afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

14/1341 WMO, 14/1342 WMO-VV
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (verzoeker)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 februari 2014, 13/1288. Tevens heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2014. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Bertholet.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft op 26 september 2012 bij verzoeker een aanvraag ingediend op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft verzoeker deze aanvraag afgewezen. Volgens verzoeker blijkt uit het verrichte onderzoek dat betrokkene als gevolg van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt met betrekking tot het zich buitenshuis verplaatsen, maar dat deze beperkingen op voldoende adequate en veilige wijze zijn opgelost door de door betrokkene op 17 september 2012 aangeschafte scootmobiel.
1.3.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 20 december 2012 bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat hij geen voorziening heeft gevraagd maar een tegemoetkoming van € 2.022,- in de kosten van de door hem voor € 4.495,- aangeschafte scootmobiel.
1.4.
Bij besluit van 11 maart 2013 (bestreden besluit) heeft verzoeker het bezwaar op grond van artikel 4 van de Wmo ongegrond verklaard. Volgens verzoeker hebben de begrippen zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid ook betrekking op de inzet van de eigen financiële middelen van de belanghebbende. Aangezien betrokkene voor eigen rekening een scootmobiel heeft aangeschaft, heeft hij blijk gegeven van voldoende zelfredzaamheid. Voorts overweegt verzoeker dat gesteld noch gebleken is dat betrokkene hiertoe financieel niet in staat moet worden geacht.
2.
De rechtbank heeft, met een bepaling inzake het griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft hierbij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
25 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2394, overwogen dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat artikel 4 van de Wmo geen ruimte biedt om de financiële middelen van een belanghebbende te betrekken bij de vraag of hij beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid.
3.1.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens verzoeker heeft de rechtbank miskend dat, nu betrokkene zijn vervoer zelf heeft geregeld, er voor hem geen aanleiding is om betrokkene in aanmerking te brengen voor een voorziening in de zin van de Wmo voor het zich verplaatsen per vervoermiddel, in casu een scootmobiel, aangezien het te bereiken resultaat zonder compenserende maatregelen al is bereikt. Volgens verzoeker blijkt uit de tekst noch uit de toelichting op artikel 4 van de Wmo dat de begrippen zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid niet mede betrekking kunnen hebben op de inzet van de eigen financiële middelen van betrokkene.
3.2.
Betrokkene heeft in verweer aangevoerd dat sprake is van een hiaat in de regelgeving als bij een plotselinge aandoening of verergering gewacht moet worden op de aanpassing die nodig is voor een redelijk bestaan. Volgens betrokkene heeft hij naar zijn vermogen de zelfredzaamheid in redelijkheid in acht genomen door van verzoeker een tegemoetkoming van 45% van de aankoopsom van de scootmobiel te vragen.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Voor het wettelijk kader wordt naar de aangevallen uitspraak verwezen.
4.5.
De aanvraag van betrokkene strekt ertoe dat verzoeker hem in aanmerking brengt voor een persoonsgebonden budget dat hij kan aanwenden voor de aanschaf van een scootmobiel naar eigen keuze.
4.6.
Niet in geschil is dat betrokkene met een scootmobiel wordt gecompenseerd in zijn beperkingen bij het zich buitenshuis verplaatsen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan betrokkene kan worden tegengeworpen dat betrokkene zelf financiële middelen heeft ingezet om een scootmobiel aan te schaffen.
4.7.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
25 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2394, overwogen dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat artikel 4 van de Wmo geen ruimte biedt om de financiële middelen van een belanghebbende te betrekken bij de vraag of hij beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid. De gronden in hoger beroep treffen derhalve geen doel.
4.8.
Ter zitting is vervolgens nagegaan of tot een definitieve beslechting van het geschil kan worden gekomen, omdat de noodzaak en de passendheid van een scootmobiel voor betrokkene niet in geschil zijn. Aangezien de vordering van betrokkene niet uitstijgt boven hetgeen verzoeker als goedkoopst adequate voorziening in aanmerking zou nemen bij toekenning van een scootmobiel, ziet verzoeker niet langer een belemmering in toekenning van het gevraagde persoonsgebonden budget. Verder is ter zitting besproken dat, voor zover dat al aan de orde mocht zijn, verzoeker afziet van het opleggen van een eigen bijdrage en dat de besteding van het persoonsgebonden budget reeds is verantwoord.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij is opgedragen dat verzoeker een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zal de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat betrokkene in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget ter hoogte van € 2.022,75 en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.10.
Het voorgaande betekent dat geen grond aanwezig is voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5.
Van voor vergoeding in aanmerking komende (proces)kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij verzoeker is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat aan betrokkene een persoonsgebonden budget wordt toegekend ter hoogte van € 2.022,75;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 11 maart 2013;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) D.E.P.M. Bary

CVG