ECLI:NL:CRVB:2014:1731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
12-4678 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die als onderwijsassistente werkte, was op 4 september 2009 uitgevallen vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 2 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de medische informatie van haar behandelend psychiater en PsyQ. Zij stelde dat er sprake was van een ernstige depressie en dat er een urenbeperking moest worden vastgesteld. Het Uwv daarentegen betoogde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling van de verzekeringsartsen in twijfel trok.

De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich richtte tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de rechtbank de gronden van appellante op juiste wijze had beoordeeld en dat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad onderschreef de beoordeling van de rechtbank en oordeelde dat appellante, met inachtneming van haar beperkingen, in staat was om licht productiewerk te verrichten.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier.

Uitspraak

12/4678 WIA
Datum uitspraak: 21 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 juli 2012, 12/1368 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Kellouh, advocaat, hoger beroep, ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014. Namens appellante is
mr. S. Salhi, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is op 4 september 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als onderwijsassistente voor gemiddeld 29,85 uur per week in verband met psychische klachten.
2.
Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 2 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 9 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van het Uwv onzorgvuldig of onjuist te achten. Op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur, de informatie van PsyQ en het dagverhaal is er geen aanleiding voor een urenbeperking. De wens van appellante om geleidelijk aan te mogen starten met arbeid staat los van de onderhavige theoretische schatting. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat niet met (nadere) medische informatie onderbouwd.
4.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank meer waarde had moeten hechten aan de informatie van PsyQ en van haar behandelend psychiater M.C. Horjus, dan aan het onderzoek van de verzekeringsarts van het Uwv. Ten onrechte heeft deze geen urenbeperking vastgesteld. Zij lijdt aan een ernstige depressie, is geestelijk uitgepunt, trekt zich terug uit de maatschappij en is bedlegerig. Daarnaast moet uit een preventief oogpunt een urenbeperkingen worden vastgesteld. Zij is niet in staat om de arbeid die de geduide functies met zich meebrengt te verrichten.
5.
Het Uwv heeft betoogd dat in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. Het Uwv verwijst naar - onder andere - de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 22 december 2011 en van 16 april 2012.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Uit het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken, dat het hoger beroep zich richt tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen specifiek arbeidskundige gronden zijn geformuleerd, ook niet ten aan zien van de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
6.2.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze leiden niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld. De stukken bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De eigen opvatting van appellante met betrekking tot haar psychische klachten is niet onderbouwd met medische stukken zodat daaraan geen bekentenis wordt toegekend. De beoordeling van de rechtbank wordt onderschreven en hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
6.3.
Volgens de informatie van PsyQ van 11 oktober 2011 en 7 februari 2012 is er sprake van een depressie, recidiverend, matig ernstig en een sociale angststoornis. In de medische rapporten van 22 december 2011 en 16 april 2012 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd dat in algemene zin een urenbeperking pas valt te overwegen als er sprake is van een ernstige depressie. Uit de medische informatie kan niet worden afgeleid dat daar sprake van was. Daarnaast vertoont het dagverhaal ook geen concrete aanwijzingen voor een medisch te onderbouwen urenbeperking. In de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst is voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante en met inachtneming van die beperkingen moet appellante in staat worden geacht licht productiewerk te verrichten.
6.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Heeremans
JvC