ECLI:NL:CRVB:2014:1716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-1259
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstand wegens niet-naleving van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had geweigerd deel te nemen aan een re-integratietraject dat door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg was aangeboden. Het college had daarop besloten om de bijstand van de appellant te verlagen met 20% voor de maanden maart en april 2012, omdat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. De appellant stelde dat hij door medische en psychische klachten niet in staat was om deel te nemen aan het traject en dat er geen sprake was van verwijtbaar gedrag.

De Raad heeft vastgesteld dat het aangeboden traject een passende re-integratievoorziening was en dat de appellant geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de beëindiging van zijn ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij op medische gronden niet in staat was om deel te nemen aan het traject. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de appellant verminderd verwijtbaar was en dat het college terecht de bijstand had verlaagd.

De uitspraak bevestigt dat de hoger beroepen van de appellant niet slagen en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank, voor zover aangevochten, worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1259 WWB, 13/6908 WWB, 13/6909 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2013, 12/3580 (aangevallen uitspraak 1) en van 15 november 2013, 13/2771 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Lessy, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Namens appellanten heeft mr. Lessy hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgehad op 8 april 2014, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lessy en M. Cordess, tolk in de Turkse taal. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Appellant was om medische redenen ontheven van de arbeids- en
re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Eind 2010/begin 2011 heeft Diamantgroep op verzoek van het college een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd in verband met het al of niet voortzetten van de ontheffing. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage Beoordeling ontheffing arbeidsverplichting van 3 februari 2011. Geconcludeerd is dat voortzetting van de arbeidsontheffing niet langer aan de orde is. Hoewel appellant medische beperkingen heeft, een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt en geringe arbeidsmogelijkheden, werd het goed geacht hem te activeren richting werk bij een langdurig werk- en motivatietraject. Appellant is op 6 oktober 2011 aangemeld voor het traject Intensieve Sociale Activering bij Stichting La Poubelle (traject). Hij is op 14 november 2011 met het traject gestart voor 12 uur per week, verdeeld over drie dagen. Appellant heeft zich vanaf de aanvang van het traject veelvuldig ziek gemeld, zonder dat daarvoor een medische grond kon worden vastgesteld. Hoewel hij hierop regelmatig is aangesproken en op de eventuele gevolgen is gewezen door zijn begeleiders bij het traject en zijn casemanager bij de gemeente Tilburg, heeft er, zoals blijkt uit de rapportage WWB heronderzoek van 13 februari 2012, geen verbetering plaatsgevonden.
1.3.
Bij besluit van 13 februari 2012 (besluit 1) heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellanten over de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 maart 2012 verminderd met 20% omdat appellant zijn verplichtingen op grond van artikel 9, eerste en derde lid, van de WWB niet is nagekomen. Het besluit is gebaseerd op de overweging dat appellant het traject frustreert door zich niet te houden aan de gemaakte afspraken. Appellant heeft zich veelvuldig ziek gemeld terwijl hij in staat is geacht deel te nemen aan een traject waarbij hij maatschappelijk nuttige activiteiten verricht.
1.4.
In de periode van februari tot en met maart 2012 heeft appellant het traject niet meer hervat.
1.5.
Bij besluit van 30 maart 2012 (besluit 2) heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellanten over de periode van 1 april 2012 tot en met 30 april 2012 verminderd met 20% omdat appellant zijn verplichtingen op grond van artikel 9, eerste en derde lid, van de WWB niet is nagekomen.
1.6.
In bezwaar heeft appellant medische correspondentie overgelegd van de afdeling reumatologie van het Sint Elisabeth ziekenhuis te Tilburg en van MSc S. Engin, psycholoog. Naar aanleiding van deze stukken is een nieuw medisch en arbeidsdeskundig onderzoek aangevraagd aan de Diamantgroep/18K. Verzocht is te beoordelen of en in hoeverre appellant beperkingen ervaart en in staat is om deel te nemen aan het traject. Appellant is op 8 mei 2012 medisch onderzocht en op 16 mei 2012 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het arbeidsdiagnostisch rapport van
16 mei 2012. De conclusie van het medisch onderzoek luidt dat appellant een stofwisselingsaandoening heeft, klachten aan het bewegingsapparaat en psychische klachten die hem beperken in het werk. Gelet op die beperkingen is appellant aangewezen op Wsw. Als voortraject is een traject geadviseerd zoals aangeboden door La Poubelle.
1.7.
Bij besluit van 18 juni 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren tegen besluit 1 en 2 ongegrond verklaard, onder aanpassing van de grondslag, aangezien de Verzamelverordening WWB 2010 van toepassing is in plaats van de verzamelverordening WWB 2012.
1.8.
Bij heronderzoek medio juni 2012 is gebleken dat er geen wijzigingen zijn opgetreden in de situatie van betrokkene. Uit de eindrapportage inzake re-integratieactiviteiten gemeente Tilburg, blijkt dat appellant in de periode tot en met 11 juni 2012 zeer weinig heeft gewerkt, nauwelijks heeft deel genomen aan individuele gesprekken en steeds heeft aangegeven dat hij ziek is en daarom niet kan komen werken.
1.9.
Bij besluit van 15 juni 2012 (besluit 3) is bij wijze van maatregel de bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 verminderd met 20% omdat appellant zijn verplichtingen op grond van artikel 9, eerste en derde lid, van de WWB niet is nagekomen. Ook dit besluit is gebaseerd op de overweging dat appellant het traject frustreert door zich niet te houden aan de gemaakte afspraken. Appellant heeft zich veelvuldig ziek gemeld terwijl hij in staat is geacht deel te nemen aan een traject waarbij hij maatschappelijk nuttige activiteiten verricht. Omdat appellant binnen twaalf maanden na de vorige maatregelen weer maatregelwaardig gedrag heeft vertoond, is de duur daarvan overeenkomstig het beleid verdubbeld tot twee maanden.
1.10.
Naar aanleiding van het gemaakte bezwaar heeft het college bij brief van 6 december 2012 opnieuw medisch advies aangevraagd aan de Diamantgroep/18K. Verzocht is om te beoordelen of bij appellant sprake is van beperkingen waardoor hij niet in staat is deel te nemen aan het traject sociale activering. Bij de adviesaanvraag zijn de door appellant verstrekte medische gegevens, waaronder de medische gegevens uit Turkije, gevoegd. Appellant is op 18 december 2012 opnieuw medisch onderzocht en op 25 januari 2013 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het arbeidsdiagnostisch rapport van 29 januari 2013. De conclusie van het medisch onderzoek luidt dat appellant arbeidsbeperkingen heeft als gevolg van interne aandoeningen, depressieve klachten, rugklachten en -beperkingen en kniebeperkingen. Het traject bij La Poubelle wordt nog steeds als passend gezien, indien appellant kon beschikken over een goed instelbare stoel.
1.11.
Bij besluit van 14 maart 2013 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard onder aanpassing van de grondslag aangezien Verzamelverordening WWB 2010 van toepassing is in plaats van de verzamelverordening WWB 2012, en met een matiging van de maatregel tot 10%.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 vernietigd. De rechtbank heeft besluit 1 herroepen en bepaalt dat over de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 maart 2012 een maatregel van 10% wordt opgelegd. De rechtbank heeft besluit 2 eveneens herroepen en bepaalt dat over de periode van
1 april tot en met 30 april 2012 een maatregel wordt opgelegd van 10%. De rechtbank heeft voorts bepaalt dat de aangevallen uitspraak in plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd voor zover daarbij maatregelen over maart en april zijn opgelegd van 10%. Samengevat stellen zij zich op het standpunt dat appellant het re-integratietraject niet heeft gefrustreerd. Door zijn lichamelijke en psychische beperkingen is hij niet in staat mee te werken. Van een verwijtbare gedraging is dan ook geen sprake. Subsidiair hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat als er sprake zou zijn van een verwijtbare gedraging een lager percentage dan 10% als maatregel had moeten worden opgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling waarbij hij voor de toepasselijke bepalingen van de WWB en de Verzamelverordening WWB 2010 van de gemeente Tilburg verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het aangeboden traject moet worden beschouwd als een re-integratie voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.
4.2.
Het traject is, gelet op de conclusies van het in 1.2. genoemde rapport van 3 februari 2011, een voor appellant passend traject. Uit het opgestelde trajectplan blijkt dat rekening is gehouden met de medische beperkingen van appellant. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid heroverweging te vragen van de werkpolis waarin is opgenomen welk traject hij gaat volgen. Ook heeft hij geen bezwaar gemaakt tegen het niet voortzetten van de ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat appellant in staat is de hem opgedragen werkzaamheden in het kader van het traject te verrichten.
4.3.
Appellant heeft zich vanaf de start van het traject veelvuldig ziek gemeld met klachten die al zijn onderzocht bij de in 1.2. genoemde beoordeling van de voortzetting van de ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen. Bij de in 1.6 en 1.10 genoemde onderzoeken zijn de door appellant overgelegde medische gegevens meegenomen. Dat hij op medische gronden niet in staat was deel te nemen aan het traject, heeft hij niet met objectieve medische gegevens onderbouwd, bijvoorbeeld door deskundig tegenadvies over te leggen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant geweigerd heeft deel te nemen aan het traject en daarmee geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant verminderd verwijtbaar is. Hieruit vloeit voort dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand van appellant te verlagen.
4.4.
Wat appellanten hebben aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het opleggen van een maatregel van minder dan 10%.
4.5.
Uit 4.1 tot en 4.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen zodat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, dienen te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD