ECLI:NL:CRVB:2014:1710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-1903 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand door ongeoorloofd vakantieverblijf tijdens MOP-training

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had een maatregel opgelegd gekregen omdat zij zonder toestemming op vakantie was gegaan, waardoor zij niet kon deelnemen aan een verplichte MOP-training, die gericht was op arbeidsinschakeling. De rechtbank Rotterdam had eerder de beslissing van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden bekrachtigd, die de bijstand van appellante met 100% had verlaagd voor een maand. De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening en dat dit haar volledig kan worden verweten. De Raad oordeelde dat de MOP-training een relevante voorziening was en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij eerder toestemming had gekregen voor haar vakantie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

13/1903 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2013, 12/931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014. Appellante is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G.M. Hartwijk.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 1 juli 2011 verlaagd met 50% gedurende een maand op de grond dat zij onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Bij beslissing op bezwaar van 19 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur de maatregel gematigd tot 10% gedurende een maand. De rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 25 mei 2012 het beroep tegen het besluit van
19 oktober 2011 ongegrond verklaard.
1.2.1.
Op 28 juni 2011 heeft [S.H.], de klantmanager van appellante (klantmanager), telefonisch contact gehad met appellante. In het zogeheten contactenoverzicht is daarover het volgende opgenomen: “cl gebeld: ze weet vd MOP vanaf 4 aug 6 donderdagen en dat ze die vrij dient te houden en dat het doel is het vinden van een betaalde baan. Ze wil nog een mail ontvangen ivm de tijd.”
1.2.2.
Met een formulier ‘Melding verblijf buiten Nederland 2011’, gedagtekend 25 juli 2011, heeft appellante toestemming gevraagd voor een voorgenomen vakantie in het buitenland van 5 tot en met 19 september 2011. Bij e-mailbericht van 28 juli 2011 heeft de klantmanager appellante bericht dat de gevraagde toestemming niet wordt verleend, met als reden: “op 28 juni 2011 heb ik je telefonisch ingelicht over de training die 4 augustus start. Dat deze training 6 opvolgende donderdagen duurt en als doel heeft het vinden van betaald werk. (...) Je hebt recht op 4 weken vakantie als je in de bijstand zit, maar omdat het nu je traject van die 6 dagen doorkruist en je de kans nu al wegneemt dat als je werk vindt, je niet kan starten omdat je met vakantie gaat, krijg je geen toestemming.”
1.2.3.
Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft het dagelijks bestuur appellante medegedeeld dat zij gaat deelnemen aan een ‘Mens ontwikkel programma-training’ (MOP-training) op
4, 11, 18 en 25 augustus 2011 en 1 en 8 september 2011 en dat zij verplicht is daaraan mee te werken. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt en is op 4 augustus 2011 gestart met de MOP-training. Zij nam op dat moment ook deel aan een zogeheten
WorkFirst-traject bij de Avelingengroep.
1.2.4.
Bij e-mailbericht van 2 september 2011 hebben de trainers van de MOP-training appellante meegedeeld dat, zoals besproken, een extra contactmoment is ingepland op (maandag) 5 september 2011 om 11.00 uur. In reactie daarop heeft appellante bij
e-mailbericht van 4 september 2011 laten weten dat ze vanaf 5 september 2011 op vakantie is en dat ze zich afmeldt. In reactie op deze afmelding hebben de trainers appellante bij
e-mailbericht van - eveneens - 4 september 2011 meegedeeld dat appellante, als zij geen toestemming heeft om op vakantie te gaan, verplicht is om op 5 september 2011 aanwezig te zijn. Op 5 en 8 september 2011 is appellante niet op de training verschenen. Bij e-mailbericht van 5 september 2011 heeft een medewerkster van de Avelingengroep de klantmanager meegedeeld dat appellante ’s middags niet op haar werk is verschenen. Op 20 september 2011 heeft appellante gemeld dat zij terug is van haar verblijf in het buitenland.
1.3.
Bij besluit van 22 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 1 september 2011 verlaagd met 100% gedurende een maand. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellante is zonder toestemming op vakantie gegaan. Als gevolg daarvan heeft zij de
MOP-training niet afgerond, terwijl appellante bovendien vanaf 5 september 2011 niet meer is verschenen bij de Avelingengroep voor haar WorkFirst-traject. Appellante heeft hierdoor onvoldoende gebruik gemaakt van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening. Dit is een gedraging van de derde categorie. Hierbij hoort een maatregel van 50% voor de periode van één maand. In verband met recidive is de hoogte van de standaardmaatregel verdubbeld naar 100%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De MOP-training is niet een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening. Tijdens een gesprek op 20 juni 2011 heeft de klantmanager appellante toestemming gegeven voor haar voorgenomen vakantie. De klantmanager is tekort geschoten in haar informatievoorziening. Zo heeft zij appellante niet direct na het telefoongesprek van 28 juni 2011 per brief geïnformeerd over de MOP-training. Pas bij besluit van 1 augustus 2011 is appellante geïnformeerd dat de MOP-training op
4 augustus 2011 start en om hoeveel trainingsdagen het gaat. Op 24 juli 2011 heeft appellante haar vakantie geboekt en op 26 juli 2011 heeft zij laten weten op vakantie te gaan. Toen kreeg appellante ineens te horen dat zij niet op vakantie mocht gaan, terwijl ze daarvoor op
20
juni 2011 wel toestemming had gekregen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Uit het besluit van 1 augustus 2011 blijkt dat de MOP-training inhoudt dat activiteiten worden verricht om ervoor te zorgen dat de positie van appellante op de arbeidsmarkt wordt verbeterd, bijvoorbeeld door bepaalde vaardigheden aan te leren die haar kansrijker maken voor de arbeidsinschakeling. Gelet hierop is de MOP-training een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Dat appellante de MOP-training niet als zodanig heeft ervaren, doet aan de aard van de training niet af.
4.2.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de klantmanager haar op 20 juni 2011 formeel toestemming had gegeven om van 5 tot en met 19 september 2011 op vakantie te gaan. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat appellante pas op 26 juli 2011 formeel toestemming had gevraagd voor een vakantie in die periode en dat appellante daarvoor geen toestemming heeft gekregen.
4.3.
De stelling van appellante dat de klantmanager tekort is geschoten in haar informatievoorziening moet worden verworpen. Dat het dagelijks bestuur pas bij besluit van
1 augustus 2011 appellante formeel in kennis heeft gesteld van haar deelname aan de
MOP-training, doet er niet aan af dat appellante al vanaf eind juni 2011 wist dat deze training eraan zat te komen en dat de laatste trainingsdag op 8 september 2011 zou zijn. Toen appellante op 24 juli 2011 haar vakantie boekte voor de periode van 5 tot en met 19 september 2011 had appellante dan ook kunnen - en ook moeten - weten dat dit problemen zou (kunnen) opleveren. Door in die periode toch op vakantie te gaan, terwijl appellante daarvoor geen toestemming had gekregen, heeft zij de MOP-training niet kunnen afronden. Hiermee is gegeven dat appellante in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van een haar aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, en dat dit haar volledig kan worden verweten.
4.4.
Het dagelijks bestuur was dan ook gehouden om op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand van appellante te verlagen. Tegen de hoogte van de opgelegde maatregel, die in overeenstemming is met de van toepassing zijnde Verordening maatregel en handhaving Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden 2009, heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD