ECLI:NL:CRVB:2014:1709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-1050 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van psychische beperkingen en het niet openen van officiële brieven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 19 augustus 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had de bijstand van appellant opgeschort omdat hij niet had gereageerd op verzoeken om informatie, waaronder een statusformulier en bankafschriften. Appellant stelde dat hij door zijn geestesgesteldheid niet in staat was om officiële brieven van de gemeente te openen, en dat dit hem niet kon worden verweten. Hij voerde aan dat er sprake was van een verboden vorm van discriminatie omdat hij niet werd gecompenseerd voor zijn beperkingen.

De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende objectieve medische gegevens had overgelegd om aan te tonen dat hij op het moment van de intrekking zodanige psychische beperkingen had dat hij niet in staat was om de brieven te openen. De Raad benadrukte dat, zelfs als men zou aannemen dat appellant niet in staat was om de brieven te openen, het in de rede had gelegen om hulp van derden in te roepen. De Raad concludeerde dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand was voldaan, en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland werd bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1050 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2013, 12/2164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 april 2014, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 19 augustus 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Het college heeft appellant bij brief van 8 augustus 2011 verzocht een aan hem gezonden statusformulier te controleren en dit daarna retour te zenden, samen met de laatste afschriften van zijn bank- en spaarrekeningen van vóór 19 augustus 2011. Appellant heeft op dit verzoek niet gereageerd. Daarbij heeft het college bij brief van 23 augustus 2011 appellant verzocht om genoemd formulier en de gevraagde bankgegevens vóór 30 augustus 2011 in te zenden. Ook op dit verzoek heeft appellant niet gereageerd. Bij besluit van 12 september 2011 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 30 augustus 2011 opgeschort. Daarbij heeft het college appellant opgeroepen voor een gesprek op 20 september 2011, met het verzoek om bij die gelegenheid het statusformulier en de gevraagde bankgegevens over te leggen. Daarbij heeft het college appellant erop gewezen dat zijn uitkering kan worden beëindigd indien hij ook niet voldoet aan de oproep om op 20 september 2011 te verschijnen en de gevraagde gegevens mee te nemen. Appellant heeft ook aan deze oproep geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 30 augustus 2011 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft appellant het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Weliswaar is hij in verzuim geweest om de gevraagde gegevens tijdig over te leggen, maar dit verzuim kan hem niet worden verweten, omdat hij, gelet op zijn geestesgesteldheid, niet in staat was om ‘officiële brieven’ - van bijvoorbeeld de gemeente Haarlem - te openen. Nu appellant niet ten dele wordt gecompenseerd voor zijn beperking is sprake van een verboden vorm van discriminatie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 30 augustus 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, wat in het onderhavige geval door appellant niet wordt betwist, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Appellant heeft niet aan de hand van objectieve medische gegevens aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van belang zodanige psychische beperkingen had dat hij buiten staat was brieven van de gemeente Haarlem te openen, waaronder het opschortingsbesluit van
12 september 2010. Dat in zijn geval sprake zou zijn van een verboden vorm van discriminatie heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt. Ook al zou moeten worden aangenomen dat appellant vanwege zijn geestesgesteldheid niet in staat was om brieven van de gemeente Haarlem te openen, dan had het in de rede gelegen om hulp in te roepen bij derden om de brieven te openen.
4.4.
Uit 4.3. volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 30 augustus 2011 in te trekken. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Daaruit volgt dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD